Category Archives: Omzetbelasting

Toepassing verleggingsregeling

Volgens de Wet op de omzetbelasting is de ondernemer die een levering of dienst verricht in beginsel degene van wie de belasting wordt geheven. In een aantal gevallen geldt een verleggingsregeling en wordt de omzetbelasting geheven van de afnemer van de levering of de dienst. Een van de gevallen waarin een verleggingsregeling van toepassing is heeft betrekking op de levering van een als zekerheid dienende onroerende zaak aan een ondernemer tot executie van die zekerheid. Deze regeling is ingevoerd om te voorkomen dat de verschuldigde omzetbelasting niet aan de Belastingdienst wordt betaald, terwijl de afnemer de omzetbelasting wel in aftrek kan brengen.

Volgens de Hoge Raad geldt deze verleggingsregeling ook wanneer de hypotheeknemer niet overgaat tot executie, maar een regeling met de hypotheekgever treft op grond waarvan de onroerende zaak onderhands wordt verkocht en met de opbrengst de schuld aan de hypotheeknemer wordt afgelost. Zonder toepassing van de verleggingsregeling zou de hypotheeknemer verhaal kunnen zoeken op door de hypotheekgever verschuldigde omzetbelasting, waardoor deze niet aan de Belastingdienst zou worden betaald, terwijl de koper die omzetbelasting wel in aftrek kan brengen. Degene, die een beroep doet op toepassing van de verleggingsregeling, moet de feiten stellen en bij betwisting aannemelijk maken dat aan de voorwaarden is voldaan.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20181032, nr. 17/01880 | 26-07-2018

Alternatieven btw-identificatienummer

De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft onderzoek gedaan naar het gebruik van het burgerservicenummer (BSN) in het btw-identificatienummer. Volgens de AP heeft het gebruik van het BSN in het btw-identificatienummer geen wettelijke grondslag. Het BSN is een vertrouwelijk persoonsnummer voor communicatie tussen overheid en burger. Het gebruik van het BSN als btw-identificatienummer is niet noodzakelijk voor de uitvoering van de taak van de Belastingdienst. Voor de registratie van een btw-ondernemer kan een nummer worden gebruikt dat niet op het BSN is gebaseerd.

Naar aanleiding van het onderzoek van de AP deelt de staatssecretaris van Financiën mee dat hij op zoek gaat naar een haalbaar alternatief. Een mogelijkheid kan zijn dat bestaande en nieuwe ondernemers/natuurlijke personen een nieuw btw-identificatienummer krijgen voor extern gebruik. Dat nummer wordt dan gebruikt in alle uitingen aan derden waarin vermelding van een btw-nummer verplicht is en in contacten met de Belastingdienst. De Belastingdienst gebruikt het nieuwe nummer in deze optiek in berichten aan de ondernemer waarin vermelding van het btw-identificatienummer vereist is en die de ondernemer moet delen met derden.

Binnen de systemen van de Belastingdienst blijft het op het BSN-gebaseerde nummer van de ondernemer in gebruik. Om dit te realiseren moet er een conversieservice worden gebouwd, die het nieuwe nummer bij inkomend verkeer omzet naar het oude nummer en bij uitgaand verkeer andersom. Of dit haalbaar en werkbaar is, wordt momenteel onderzocht. De nieuwe nummersystematiek zal niet voor de door de AP genoemde datum van 1 januari 2019 gerealiseerd kunnen worden.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2018-0000122631 | 19-07-2018

Geen aftrek voorbelasting als niet is geleverd

Ondernemers moeten omzetbelasting berekenen over de vergoeding die zij aan hun afnemers in rekening brengen voor de levering van goederen of het verrichten van diensten. De btw-richtlijn omschrijft de levering van een goed als de overdracht of overgang van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken. De belasting is verschuldigd op het tijdstip waarop de levering plaatsvindt. Op dat moment ontstaat bij de afnemer het recht op aftrek van de door hem betaalde omzetbelasting. Het recht op aftrek van voorbelasting is beperkt tot de mate waarin de afgenomen goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen door de afnemer.

Het Hof van Justitie EU heeft onlangs de vraag beantwoord of het recht op aftrek van voorbelasting mag worden geweigerd omdat de gefactureerde goederen niet zijn geleverd aan de ondernemer aan wie de factuur is gericht. De verwijzende rechter wilde met name weten of voor het weigeren van aftrek nodig is om aan te tonen dat de ondernemer wist of had moeten weten dat het ging om btw-fraude. Volgens het Hof van Justitie EU is in het btw-stelsel het recht op aftrek gekoppeld aan de daadwerkelijke levering van een goed of de daadwerkelijke verrichting van een dienst. Het is uitgesloten dat er enig recht op aftrek ontstaat wanneer er geen daadwerkelijke levering of dienstverrichting plaatsvindt. Eerder heeft het Hof van Justitie EU al uitgelegd dat er geen recht op aftrek is voor belasting die uitsluitend is verschuldigd omdat zij wordt vermeld op een factuur. Het Hof van Justitie EU merkt nog op, dat degene die voorbelasting wenst af te trekken moet aantonen dat aan de voorwaarden voor aftrek is voldaan.

Bron: Hof van Justitie EU | jurisprudentie | C 459/17 en C 460/17, ECLI:EU:C:2018:501 | 19-07-2018

Verhuur ligplaatsen

Het recht om gebruik te maken van sportaccommodaties valt onder het lage btw-tarief. Het gebruik van de sportaccommodatie moet verband houden met de beoefening van sport. Diensten die bestaan uit stalling of opslag van attributen waarmee een sport wordt bedreven vallen niet onder het gebruik van sportaccommodaties en vallen dus niet onder het lage tarief.

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is de verhuur van de ligplaatsen voor zeilboten en snelle motorboten door een watersportvereniging belast met het hoge tarief omzetbelasting. Het hof merkt deze dienst van de vereniging aan als de verhuur van parkeerruimte voor boten. De verhuur van ligplaatsen kan niet worden gerangschikt onder het geven van gelegenheid tot sportbeoefening, omdat het sporten niet plaatsvindt in de jachthaven maar in open water.

Het oordeel van het hof komt erop neer dat de ligplaatsen zelf niet zijn bestemd voor sportbeoefening, maar dat de dienst van de vereniging bestaat uit het passieve verblijf van boten in de jachthaven en het in goede staat bewaren ervan. Volgens de Hoge Raad geeft het oordeel van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het beroep in cassatie van de vereniging is ongegrond.