Category Archives: Omzetbelasting

Verkoop ondernemingsvermogen na stilleggen activiteiten

Verkoop van een investeringsgoed, dat voor de omzetbelasting als ondernemingsvermogen is aangemerkt, moet voor de omzetbelasting worden behandeld als een verkoop door een ondernemer. Dit is anders als het bedrijf is beëindigd en het investeringsgoed is overgebracht naar het privévermogen. De overbrenging naar het privévermogen is voor de omzetbelasting een belaste levering indien bij de aanschaf van het investeringsgoed recht op aftrek van voorbelasting is ontstaan. Het ondernemerschap voor de omzetbelasting eindigt als de laatste liquidatiehandeling is verricht.

Een snijbloemenkweker beëindigde in 2004 zijn activiteiten. Voor de inkomstenbelasting werd de onderneming niet gestaakt. De teelt van de snijbloemen vond plaats in kassen, die met de ondergrond tot het ondernemersvermogen behoorden. Vanaf 2005 verrichtte de snijbloemenkweker andere ondernemersactiviteiten. Na een bestemmingswijziging werden de kassen gesloopt en werd het perceel als bouwterrein verkocht. De vraag was of de levering van de grond in 2018 belast was met omzetbelasting. De snijbloemenkweker meende dat door de feitelijke beëindiging van de snijbloemenonderneming de grond naar zijn privévermogen was overgegaan. De latere levering van de grond had hij niet in de hoedanigheid van btw-ondernemer verricht. De rechtbank accepteerde dat betoog niet. De overbrenging van de grond naar het privévermogen bleek nergens uit en was ook nooit als een belaste levering aangegeven. Ook na de beëindiging van de snijbloemenkwekerij bleef de grond met de kassen als ondernemingsvermogen op de balans staan. Voor de omzetbelasting was nog steeds sprake van ondernemingsvermogen.

Voor het btw-ondernemerschap is niet relevant dat de aard van de onderneming is gewijzigd. De levering van de bouwgrond in 2018 was onderdeel van de liquidatie van de btw-onderneming. Er is terecht omzetbelasting over de levering berekend.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20193588, AWB 18/5387 | 22-08-2019

Aanmelding nieuwe KOR

De omzetbelasting kent een bijzondere regeling voor kleine ondernemers, de KOR. De huidige regeling geldt alleen voor natuurlijke personen, die na aftrek van voorbelasting niet meer dan € 1.883 aan btw verschuldigd zijn. Zij hebben recht op een vermindering van de te betalen btw ter grootte van de verschuldigde btw tot een maximum van € 1.345. De ondernemer, die op basis van deze regeling geen btw verschuldigd is, kan de inspecteur verzoeken om ontheffing van administratieve en factureringsverplichtingen. De ondernemer vermeldt dan geen btw op zijn facturen en heeft geen recht op aftrek van voorbelasting.

Met ingang van 1 januari 2020 geldt een nieuwe KOR in de vorm van een omzetgerelateerde vrijstellingsregeling. De nieuwe KOR kent een omzetgrens van € 20.000 en geldt voor alle kleine ondernemers, ongeacht de rechtsvorm. Het gaat om de omzet van in Nederland belastbare leveringen en diensten, ongeacht het tarief en ongeacht verlegging van de heffing naar de afnemer.

Ondernemers die voor toepassing van de nieuwe KOR kiezen, hoeven geen btw-aangifte te doen en zijn vrijgesteld van administratieve verplichtingen met betrekking tot verrichte leveringen en diensten in Nederland. Wel gelden administratieve verplichtingen en kan de KOR-ondernemer btw-aangifte moeten doen als de heffing van btw naar hem is verlegd. Net als de huidige KOR geldt de nieuwe KOR alleen voor in Nederland gevestigde ondernemers of vaste inrichtingen. De nieuwe KOR geldt niet voor de levering van onroerende zaken die door de ondernemer in zijn bedrijf zijn gebruikt. Wanneer een ondernemer, die gebruik maakt van de nieuwe KOR in een kalenderjaar boven de omzetgrens uitkomt, voldoet hij niet meer aan de voorwaarden en is vanaf dat moment de vrijstelling niet meer van toepassing. Dat betekent dat de normale btw-regels gelden en dat de ondernemer verplicht is om btw-aangifte te doen.

De keuze om de nieuwe KOR toe te passen geldt in beginsel voor onbepaalde tijd. De ondernemer kan de vrijstelling opzeggen nadat hij deze ten minste drie jaar heeft toegepast. Na opzegging duurt het drie jaar voordat de ondernemer in aanmerking komt voor hernieuwde toepassing van de vrijstelling. Een ondernemer, die verwacht in 2020 de omzetgrens van € 20.000 niet te overschrijden en die de vrijstellingsregeling wil toepassen, moet zijn keuze meedelen aan de inspecteur door het indienen van een daartoe bestemd formulier. Dat kan vanaf 1 juni 2019. Voor toepassing van de vrijstelling vanaf 1 januari 2020 moet de ondernemer zijn keuze uiterlijk op 20 november 2019 hebben gemeld. Het formulier is te vinden is op de website van de Belastingdienst.

Ondernemers, die onder huidige regeling ontheffing van administratieve verplichtingen hebben, hoeven zich niet aan te melden voor de nieuwe KOR. Zij worden daar automatisch in opgenomen.

Herziening btw en KOR
Ondernemers die recent hebben geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen en vanaf 1 januari 2020 gebruik willen maken van de nieuwe KOR, moeten rekening houden met herziening van de in het verleden gedane aftrek van voorbelasting. Vanaf 1 januari 2020 worden de bedrijfsmiddelen uitsluitend gebruikt voor vrijgestelde prestaties. De herzieningstermijn voor onroerende zaken bedraagt negen jaar na het jaar van ingebruikname. Voor roerende zaken bedraagt de herzieningstermijn vier jaar na het jaar van ingebruikname. De herziening blijft achterwege als het bedrag van de herziene btw lager is dan € 500.

Wie alleen btw-ondernemer is vanwege de exploitatie van zonnepanelen, moet zich afvragen of het gunstig is om gebruik te maken van de nieuwe KOR wanneer de zonnepanelen zijn aangeschaft in 2016 of later. De herzieningsperiode voor deze panelen is nog niet verstreken.

Bron: Ministerie van Financiën | wetswijziging | 01-08-2019

Aftrek voorbelasting verhuurde verdieping woning

De Belastingdienst corrigeerde de eerder verleende teruggaven omzetbelasting door het opleggen van een naheffingsaanslag. De correctie had betrekking op de aftrek van voorbelasting in verband met de belaste verhuur van een deel van de woning. De Belastingdienst nam het standpunt in dat de verhuurders de woning na oplevering geheel voor privédoeleinden in gebruik hebben genomen. De verhuur van een deel van de woning is op een later moment ingegaan. Omdat de woning pas later is aangewend voor een economische activiteit kon op dat latere moment niet alsnog aanspraak worden gemaakt op aftrek van voorbelasting. Volgens de verhuurders is de intentie altijd geweest om een deel van de woning te verhuren. Tussen de oplevering van de woning en de ingangsdatum van de verhuur is de betreffende verdieping gereed gemaakt voor gebruik als kantoor ten behoeve van de huurder.

Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EU is voor het recht op aftrek van voorbelasting bepalend of de ondernemer een investeringsgoed heeft verworven met het voornemen om een economische activiteit uit te oefenen. Dat voornemen moet door objectieve factoren bevestigd worden. Voor het recht op aftrek van voorbelasting is niet van belang of het investeringsgoed onmiddellijk is gebruikt voor belaste handelingen. Het daadwerkelijke gebruik is bepalend voor de omvang van de aftrek of voor de eventuele herziening daarvan, maar is niet van invloed op het ontstaan van het recht op aftrek.

Hof Arnhem-Leeuwarden kwam op basis van de overgelegde bescheiden tot de conclusie dat de verhuurders van meet af aan de intentie hebben gehad om de verdieping belast te verhuren en dat aan deze intentie direct en volledig uitvoering is gegeven. De inspecteur heeft de voorbelasting ten onrechte nageheven. Er is geen sprake van een wijziging van gebruik of bestemming ten tijde van de oplevering van de woning.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20195043, 18/00464 tot en met 18/00470 | 25-07-2019

Commissaris geen btw-ondernemer

Tot 1 januari 2013 werd een lid van een Raad van Commissarissen voor heffing van omzetbelasting niet aangemerkt als belastingplichtige. Het besluit waarin dat was geregeld is per die datum ingetrokken. Sinds 1 januari 2013 geldt dat een lid van een Raad van Commissarissen, die voor zijn werkzaamheden een vergoeding ontvangt, als btw-ondernemer wordt aangemerkt.

Hof Den Bosch heeft aan het Hof van Justitie EU de vraag voorgelegd of een commissaris als ondernemer voor de omzetbelasting moet worden aangemerkt. De vraag spitst zich toe op het zelfstandig uitoefenen van de activiteit. Het hof ziet enerzijds elementen die wijzen op een vorm van ondergeschiktheid en anderzijds elementen die wijzen op zelfstandigheid. De commissaris was niet werkzaam in dienstbetrekking maar op basis van een overeenkomst van opdracht.

Het Hof van Justitie EU merkt op dat er geen hiërarchische ondergeschiktheid van een lid van de raad van commissarissen is ten opzichte van het bestuursorgaan of van de Raad van Commissarissen. Bepalend vindt het Hof van Justitie EU dat een lid van de raad van commissarissen niet in eigen naam, voor eigen rekening of onder eigen verantwoordelijkheid werkt. Daar komt bij dat een commissaris in de voorgelegde casus geen enkel economisch bedrijfsrisico draagt. De vaste vergoeding van een commissaris was niet afhankelijk van deelname aan vergaderingen of van de feitelijk gewerkte uren. De commissaris oefende daarom niet zelfstandig een economische activiteit uit en is dus geen ondernemer.

Bron: Hof van Justitie EU | jurisprudentie | ECLI:EU:C:2019:490, C 420/18 | 11-07-2019

Herziening omzetbelasting opfokkosten

Ondernemers hebben recht op aftrek van omzetbelasting die door andere ondernemers in rekening is gebracht voor leveringen en diensten die worden gebruikt voor belaste prestaties. Het recht op aftrek ontstaat in het tijdvak waarin de belasting in rekening is gebracht of verschuldigd is geworden. Voor goederen en diensten die niet onmiddellijk in gebruik worden genomen, vindt de aftrek van omzetbelasting plaats overeenkomstig de bestemming van die goederen en diensten. Indien op het tijdstip van ingebruikneming blijkt dat niet het juiste bedrag aan omzetbelasting in aftrek is gebracht, wordt te veel afgetrokken belasting op dat tijdstip alsnog verschuldigd en wordt te weinig afgetrokken belasting op verzoek teruggegeven.

In een arrest van 4 december 2009 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat goederen of diensten, die een ondernemer afneemt om een bedrijfsmiddel in goede staat te houden, onmiddellijk worden gebruikt. Dat geldt ook in een periode waarin het bedrijfsmiddel tijdelijk geen opbrengsten levert. Herziening van de aftrek van voorbelasting is dan niet aan de orde. Dit is anders voor goederen of diensten die een ondernemer betrekt om een bedrijfsmiddel gereed te maken voor het beoogde gebruik of om een bedrijfsmiddel binnen zijn onderneming te ontwikkelen of tot stand te brengen. De omzetbelasting die drukt op dergelijke goederen en diensten is aftrekbaar overeenkomstig hun bestemming op het tijdstip waarop de belasting in rekening wordt gebracht. De aftrek van voorbelasting moet zo nodig worden herzien.

Het in een melkveebedrijf opfokken van een kalf tot melkkoe moet worden aangemerkt als het binnen de onderneming ontwikkelen van een bedrijfsmiddel. Het dier is een roerende zaak waarop kan worden afgeschreven. Het opfokken van een kalf tot melkkoe is volgens de Hoge Raad niet aan te merken als het in goede staat houden van het kalf. Dit betekent dat de omzetbelasting die in rekening is gebracht op goederen en diensten die zijn gebruikt bij het opfokken in aanmerking komt voor herziening.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2019863, 17/05587 | 26-06-2019

Wijziging uitvoeringsbeschikking omzetbelasting

In verband met de wijziging van de kleineondernemersregeling (KOR) in de omzetbelasting per 1 januari 2020 wordt ook de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 aangepast. De wijziging van de KOR houdt onder meer in dat er een omzetgerelateerde vrijstelling komt in de plaats van de huidige degressieve vermindering van de verschuldigde btw. De nieuwe KOR geldt op verzoek voor alle kleine ondernemers, ongeacht de rechtsvorm, die voldoen aan de volgende voorwaarden.  

  • De ondernemer is in Nederland gevestigd.
  • De omzet bedraagt niet meer dan € 20.000 in een kalenderjaar.

Ondernemers die met ingang van 1 januari 2020 de nieuwe kleineondernemersregeling willen benutten, moeten uiterlijk 20 november 2019 het aanmeldingsformulier bij de Belastingdienst indienen. Het aanmeldingsformulier is te vinden op de website van de Belastingdienst. Deelname aan de nieuwe KOR geldt voor een periode van tenminste drie jaar.

De wijziging van de Uitvoeringsbeschikking OB 1968 houdt in dat kleine ondernemers de in het jaar van aanschaf in aftrek gebrachte btw voor investeringsgoederen niet hoeven te herzien als het bedrag van de herziening in een jaar minder is dan € 500. Daarnaast wordt geregeld dat een ondernemer die voor het bepalen van zijn belaste omzet de margeregeling hanteert, dat ook voor de toepassing van de KOR kan doen. Dit betekent voor deze ondernemers dat de omzetgrens voor toepassing van de KOR neerkomt op een winstmarge van maximaal € 20.000.

De opzegtermijn voor toepassing van de KOR is gelijkgesteld aan de aanmeldingstermijn. In beide gevallen bedraagt de termijn vier weken. Deze termijn heeft de Belastingdienst nodig om de melding administratief te verwerken.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | Staatscourant 2019 nr. 27636 Nr. 2019-0000073662 | 05-06-2019

Wetsvoorstel implementatie aanpassingen btw-regelgeving

De staatssecretaris van Financiën heeft een wetsvoorstel ter implementatie van een Europese richtlijn ter consultatie gepubliceerd. De richtlijn is bedoeld om de intracommunautaire handel per 1 januari 2020 beter te harmoniseren en te vereenvoudigen.

Het wetsvoorstel heeft onder meer betrekking op de btw-regelgeving voor in een andere lidstaat aangehouden voorraad. Het overbrengen van voorraad van de ene naar een andere lidstaat is een fictieve intracommunautaire levering. De ondernemer moet deze levering melden op zijn aangifte omzetbelasting en op de periodieke Opgaaf intracommunautaire prestaties. In de lidstaat waar de voorraad wordt aangehouden moet de ondernemer een intracommunautaire verwerving aangeven. De latere verkoop van de voorraad is een belaste levering in de andere lidstaat. De nieuwe regeling geldt voor de situatie waarin de ondernemer al voor de overbrenging van de goederen weet wie de afnemer zal zijn van deze goederen. De registratieverplichting en de aangifteverplichting in de lidstaat waar alleen voorraad wordt aangehouden vervallen dan voor de leverancier.

Daarnaast omvat het wetsvoorstel een regeling voor ketentransacties waarmee wordt bepaald welke levering in die keten als de intracommunautaire levering geldt. Ketentransacties zijn elkaar opvolgende leveringen tussen ondernemers van dezelfde goederen, die intracommunautair worden vervoerd of verzonden. Het aantal schakels in de keten is niet van belang, evenmin als in hoeveel lidstaten de ondernemers die tot de keten behoren zijn gevestigd of voor de btw zijn geïdentificeerd.

Verder heeft het wetsvoorstel betrekking op het bewijs van intracommunautair vervoer van goederen naar andere lidstaten. Dat bewijs is een van de voorwaarden voor de toepassing van het nultarief voor leveringen waarbij goederen vanuit een lidstaat naar een andere lidstaat worden verzonden of vervoerd. Om de rechtsonzekerheid weg te nemen is het criterium van twee weerlegbare vermoedens geïntroduceerd. Goederen worden geacht vanuit het grondgebied van de lidstaat van levering te zijn verzonden of vervoerd als bepaalde documenten kunnen worden overgelegd.

Het vierde onderwerp van het wetsvoorstel heeft betrekking op de status van het btw-identificatienummer. Volgens rechtspraak van het Hof van Justitie EU is het btw-identificatienummer geen vereiste voor de toepassing van het nultarief. Om de goederen- en dienstenstroom te kunnen volgen en de afdracht van btw te controleren is het gebruik van een juist btw-identificatienummer een vereiste. Het indienen van een juiste periodieke Opgaaf intracommunautaire prestaties wordt door dit wetsvoorstel onderdeel van de voorwaarden voor toepassing van het nultarief. Voldoet een ondernemer niet aan de voorwaarden, dan vervalt zijn aanspraak op toepassing van het nultarief, tenzij hij zijn tekortkomingen kan verantwoorden.

Reageren op het wetsvoorstel is mogelijk tot 3 juni 2019.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 10152 | 08-05-2019

Toepassing verlaagd btw-tarief op digitale boeken en tijdschriften

Een wetsvoorstel om het verlaagde btw-tarief toe te passen op digitale boeken, kranten en tijdschriften is ter consultatie gepubliceerd. Toepassing van het verlaagde tarief gaat gelden voor het langs elektronische weg leveren of uitlenen van een boek, dagblad, weekblad, tijdschrift of andere ten minste driemaal per jaar periodiek verschijnende uitgaven. Door de wijziging wordt het verschil in behandeling voor de btw van fysieke en elektronische uitgaven opgeheven. De voorgestelde wetswijziging is mogelijk geworden door een recente aanpassing van de Europese btw-richtlijn.

Tot 16 mei kan op het voorstel worden gereageerd via deze link: https://www.internetconsultatie.nl/epubs.

Bron: Ministerie van Financiën | wetswijziging | 24-04-2019

Jaaraangifte btw voor kleine ondernemers

In het halfjaarlijkse overzicht van de status van fiscale moties en toezeggingen heeft de staatssecretaris aangegeven dat de mogelijkheid van het doen van jaaraangifte voor de btw voor kleine ondernemers blijft bestaan. In het kader van de aanpassing van de kleineondernemersregeling was het vervallen van deze mogelijkheid voorzien. De mogelijkheid om jaaraangifte te doen geldt alleen voor natuurlijke personen en samenwerkingsverbanden van uitsluitend natuurlijke personen. De aangekondigde afschaffing van de jaaraangifte per 2020 zal worden beperkt tot rechtspersonen.

Op het terrein van de omzetbelasting is verder vermeld dat toelatingsexamens die toegang geven tot vrijgesteld onderwijs en tussentijdse examens in het kader van vrijgesteld onderwijs met ingang van 1 januari 2019 zijn vrijgesteld. Voor de vrijstelling gelden dezelfde voorwaarden als voor examens ter afsluiting van vrijgesteld onderwijs. Het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 is aangepast met ingang van 1 januari 2019.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2019-0000057531 | 10-04-2019

Gedeeltelijke aftrek voorbelasting woning door plaatsing zonnepanelen op dak

Een ondernemer voor de omzetbelasting liet een woning bouwen waarop zonnepanelen werden geplaatst. Ook voor de exploitatie van de zonnepanelen was sprake van ondernemerschap voor de omzetbelasting. De omzetbelasting op de aanschaf en installatie van de zonnepanelen werd in aftrek toegelaten. Dat gold niet voor de omzetbelasting die drukte op de bouw van de woning. De ondernemer was het hiermee niet eens en ging in beroep.

De rechtbank merkte de zonnepanelen aan als roerende zaken omdat zij gemakkelijk te demonteren en te verplaatsen waren. De zonnepanelen waren volgens de rechtbank geen bestanddelen van de woning, maar zelfstandige zaken. Door de bevestiging van de zonnepanelen aan de woning is het gebruik van de woning gewijzigd. Een deel van het dak staat heeft door de ondersteuning van de zonnepanelen een zakelijke functie gekregen. Dat had gevolgen voor de omvang van het privé- en zakelijk gebruik van de woning.

Onder verwijzing naar een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden merkte de rechtbank het dak aan als een nuttige ruimte in de woning. De omvang van deze nuttige ruimte bepaalde de rechtbank op de totale oppervlakte van de zonnepanelen. De totale nuttige ruimte van de woning was gelijk aan de oppervlakte van de woning van 72 m² plus de oppervlakte van de zonnepanelen van 19,7 m², dus in totaal 91,7 m². De rechtbank berekende het zakelijk gebruik van de woning op 21,5% (19,7 m²/91,7 m² × 100%). Voor dat gedeelte kwam de omzetbelasting die drukte op de bouw van de woning voor aftrek als voorbelasting in aanmerking.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20191163, AWB 18/459 | 27-03-2019