Category Archives: Loonbelasting

Tarieven loon- en inkomstenbelasting

De tarieven in box 1 van de inkomstenbelasting en voor de loonbelasting zijn in 2021 als volgt.

 Schijf

 Loon op jaarbasis

 Loonbelasting/premie   volksverzekeringen

 

 

 

 jonger dan AOW leeftijd

 AOW-leeftijd en ouder

 1a

 € 0 t/m € 35.129

 37,1%

 19,2%

 1b

 € 35.130 t/m € 68.507

 37,1%

 37,1%

 2

 € 68.508 of meer

 49,5%

 49,5%

Voor mensen die geboren zijn voor 1 januari 1946 geldt een hogere grens van de tweede schijf van € 35.941.

Het tarief in de eerste schijf bevat een premiecomponent. Tot de AOW-leeftijd bestaat deze uit 17,9% AOW, 0,1% Anw en 9,65% Wlz. Bij het bereiken van de AOW-leeftijd vervalt de AOW-premie. In 2021 bedraagt de AOW-leeftijd 66 jaar en vier maanden.

Heffingskortingen

De algemene heffingskorting bedraagt maximaal € 2.837 en wordt afgebouwd tot nihil bij een inkomen uit werk en woning boven € 20.711. De afbouw bedraagt 5,977% van het inkomen boven € 21.043. Voor mensen, die de AOW-leeftijd hebben bereikt, bedraagt de algemene heffingskorting maximaal € 1.469 en bedraagt de afbouw 3,093%. Vanaf een inkomen van € 68.507 is de algemene heffingskorting nihil.

De arbeidskorting bedraagt maximaal € 4.205 voor mensen die jonger zijn dan de AOW-leeftijd. Voor mensen die de AOW-leeftijd hebben bereikt bedraagt de arbeidskorting maximaal € 2.178. De arbeidskorting wordt afgebouwd tot nihil vanaf een arbeidsinkomen van  € 35.652. De afbouw bedraagt 6% van het arbeidsinkomen boven € 35.652. Voor AOW-gerechtigden bedraagt de afbouw 3,105%. De arbeidskorting bedraagt nihil bij een inkomen vanaf € 105.736.

De inkomensafhankelijke combinatiekorting kent in 2021 geen basisbedrag. De korting loopt op bij een hoger arbeidsinkomen dan € 5.153 met 11,45% van het meerdere inkomen tot een maximum van € 2.815.

De jonggehandicaptenkorting bedraagt € 761.

De ouderenkorting geldt voor AOW-gerechtigden. De ouderenkorting bedraagt € 1.703 tot een inkomen van € 37.970. Boven dat inkomen daalt de ouderenkorting met 15% van het meerdere tot nihil bij een inkomen van € 49.323.

Hoewel de levensloopregeling is afgeschaft, bestaat de levensloopkorting nog wel. Deze geldt bij opname uit het levenslooptegoed. Het bedrag van € 223 geldt voor ieder jaar waarin is deelgenomen aan de levensloopregeling.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 03-01-2021

Wijzigingen loonbelasting 2021

In de loonbelasting zijn per 1 januari 2021 enkele zaken gewijzigd.

Privégebruik auto

Werknemers met een auto van de zaak, die zij ook privé mogen gebruiken, worden geconfronteerd met een bijtelling bij hun salaris. De bijtelling is een percentage van de cataloguswaarde van de auto inclusief omzetbelasting. Bepalend voor de hoogte van het percentage van de bijtelling zijn de CO2-uitstoot en de datum van eerste toelating op de weg van de auto. Voor in 2021 nieuw toegelaten auto's zonder CO2-uitstoot geldt een verlaagde bijtelling van 12% over de eerste € 40.000. Voor zover de catalogusprijs hoger is dan € 40.000 geldt de reguliere bijtelling van 22%. In alle andere gevallen bedraagt de bijtelling 22%. Voor waterstofauto’s en zonnecelauto’s met een nihiluitstoot geldt de verlaagde bijtelling voor de gehele catalogusprijs.

Tot en met 2016 golden nog verschillende verlaagde percentages. Deze verlaagde percentages en uitstootgrenzen gelden gedurende maximaal 60 maanden. Auto's van voor 2017, waarvoor een verlaagd bijtellingspercentage gold, vallen na de periode van 60 maanden onder de destijds geldende standaardbijtelling van 25% en niet onder het huidige algemene percentage van 22.

30%-regeling

Voor uit het buitenland afkomstige werknemers met een bijzondere deskundigheid geldt onder bepaalde voorwaarden een belastingvrije vergoeding van 30% van de totale bruto beloning. Om aan te tonen dat een werknemer beschikt over een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is, geldt een salarisnorm. Voor 2021 is het normbedrag vastgesteld op € 38.961. Voor werknemers die jonger zijn dan 30 jaar en beschikken over een afgeronde masteropleiding geldt een verlaagde salarisnorm van € 29.616.

De 30%-regeling kent een maximale looptijd van vijf jaar. De verkorting van de looptijd geldt met ingang van 2021 ook voor bestaande gevallen. Van 2012 tot en met 2018 was de maximale looptijd acht jaar. Tot en met 2011 was de looptijd maximaal tien jaar.

Werkkostenregeling

De werkkostenregeling kent als uitgangspunt dat alle vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers loon vormen. Dat geldt ook als de kosten voor 100% zakelijk zijn. De werkgever heeft de mogelijkheid om vergoedingen en verstrekkingen aan te wijzen die binnen een bepaald budget belastingvrij vergoed kunnen worden. Dat budget, de vrije ruimte, bedraagt 1,7% over de eerste € 400.000 en 1,18% over het meerdere van de fiscale loonsom van de onderneming. Overschrijden de kosten het beschikbare budget, dan is het meerdere belast loon. Dat meerdere wordt betrokken in de eindheffing tegen een tarief van 80%. Eindheffing wil zeggen dat de loonheffing voor rekening van de werkgever komt en niet wordt doorbelast aan de werknemer. De eindheffing leidt tot een kostenverhoging voor de werkgever. Deze kostenverhoging komt in mindering op de winst van de werkgever.

Gebruikelijk loon aanmerkelijkbelanghouders

Het loon van een werknemer, die een aanmerkelijk belang heeft in de rechtspersoon waarvoor hij werkt, moet in 2021 ten minste € 47.000 per jaar bedragen of gelijk zijn aan het loon dat werknemers zonder een aanmerkelijk belang zouden verdienen in een vergelijkbare functie. Vaak betreft het een directeur-grootaandeelhouder (dga). Wanneer het gebruikelijk loon voor een vergelijkbare functie hoger is, kan de Belastingdienst het loon corrigeren tot het niet meer dan 25% afwijkt van wat gebruikelijk is. Wat een gebruikelijk loon is, kan worden bepaald aan de hand van het loon van concrete andere werknemers in de meest vergelijkbare dienstbetrekkingen. Bij de bepaling van het gebruikelijk loon speelt ook het loon van de overige werknemers een rol.

Baangerelateerde Investeringskorting

Per 1 januari 2021 geldt tijdelijk een extra afdrachtvermindering. Dit is de afdrachtvermindering Baangerelateerde Investeringskorting (BIK). Een BIK-inhoudingsplichtige komt voor investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen, die zijn of worden gedaan vanaf 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2022, voor deze afdrachtvermindering in aanmerking. Het bedrijfsmiddel moet in 2021 of 2022 volledig worden betaald en het bedrijfsmiddel moet binnen zes maanden nadat het volledig is betaald in gebruik worden genomen. De afdrachtvermindering bedraagt 3,9% van het investeringsbedrag voor investeringen tot en met een bedrag van € 5 miljoen en 1,8% van het investeringsbedrag boven € 5 miljoen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 03-01-2021

Looncriteria 2021 kennismigranten

Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning in Nederland moeten kennis- en arbeidsmigranten voldoen aan een leeftijdsafhankelijk looncriterium. De looncriteria worden jaarlijks herzien aan de hand van het indexcijfer van de cao-lonen. Per 1 januari 2021 gelden de volgende looncriteria:

  • voor kennismigranten van 30 jaar en ouder moet het maandloon tenminste € 4.752 bedragen;
  • voor kennismigranten jonger dan 30 jaar geldt een minimumbedrag van € 3.484;
  • voor recent in Nederland afgestudeerden geldt een verlaagd looncriterium van € 2.497.

Het looncriterium betreft het bruto maandloon exclusief vakantiegeld en onregelmatig loon, zoals overwerkvergoedingen. Het verlaagde salariscriterium geldt als de migrant voldoet aan de voorwaarden voor het zoekjaar hoogopgeleiden en de verblijfsvergunning voor arbeid als kennismigrant wordt aangevraagd binnen drie jaar na de afstudeer- of promotiedatum of de datum waarop de verblijfsvergunning voor wetenschappelijk onderzoek is verlopen.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 01-12-2020

Goedkeurend besluit 30%-regeling

Vooruitlopend op de Eindejaarsregeling 2020 heeft de staatssecretaris een besluit met een goedkeuring voor de uitvoering van de 30%-regeling gepubliceerd. De goedkeuring heeft betrekking op een ongewenst gevolg van de invoering van het aanvullend geboorteverlof per 1 juli 2020. Dit verlof kan in de eerste zes levensmaanden van het kind worden opgenomen tegen 70% van het loon, betaald door het UWV. Het kan voorkomen dat een werknemer door de opname van geboorteverlof niet langer voldoet aan het looncriterium voor de 30%-regeling. Om dit ongewenste gevolg weg te nemen zal de Uitvoeringsregeling Loonbelasting worden aangepast. Adoptieverlof en pleegzorgverlof worden aan de bepaling van de Uitvoeringsregeling toegevoegd.

De goedkeuring houdt in dat voor toepassing van het looncriterium van de 30%-regeling bij het opnemen van aanvullend geboorteverlof, pleegzorgverlof of adoptieverlof mag worden uitgegaan van het loon dat de werknemer zou hebben genoten zonder opname van dit verlof. De goedkeuring geldt met ingang van 1 juli 2020.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2020-204883, Staatscourant 2020 nr. 57112 | 04-11-2020

Zesde voortgangsbrief “Werken als zelfstandige”

Het onderscheid tussen werken als zelfstandige en als werknemer is van belang voor de inhoudingsplicht voor de loonheffingen en de verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen. Daarnaast is het onderscheid tussen de arbeidsovereenkomst en andere arbeidsrelaties van belang voor de rechten en bescherming van de zelfstandige of werknemer en voor de risico’s en kosten van de opdrachtgever of werkgever.

In de zesde voortgangsbrief aan de Tweede Kamer geven de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Financiën een overzicht van de stand van zaken ten aanzien van de maatregelen op het gebied van werken als zelfstandige. De pilot van de webmodule, waarmee kan worden vastgesteld wat de aard van een arbeidsverhouding is, gaat naar verwachting op 11 januari 2021 van start en zal in ieder geval zes maanden duren. In de zomer van 2021 kan de pilot worden geëvalueerd. Daarna volgt een beslissing over het vervolg van de webmodule en over het tijdstip waarop de handhaving in het geval van verkapte dienstverbanden gefaseerd zal worden gestart. Dat laatste zal niet eerder zijn dan per 1 oktober 2021. Dit betekent overigens niet dat de Belastingdienst en de Inspectie SZW in de tussentijd geen toezicht houden. De Belastingdienst kan tot die datum alleen correcties aanbrengen en/of boetes opleggen bij kwaadwillendheid of als aanwijzingen niet binnen een redelijke termijn zijn opgevolgd.

De doelstelling van de pilot van de webmodule is te onderzoeken of op deze manier de aard van een arbeidsrelatie kan worden verduidelijkt en of opdrachtgevers kunnen worden geholpen bij het vormgeven van de arbeidsrelatie. De webmodule geeft in de pilotfase een indicatie van de arbeidsrelatie. De volgende uitkomsten zijn mogelijk:

  1. Opdrachtgeversverklaring: de opdracht kan buiten dienstbetrekking worden verricht, bijvoorbeeld door een zzp‘er.
  2. Indicatie dienstbetrekking: er zijn sterke aanwijzingen dat er sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking.
  3. Geen oordeel mogelijk: op grond van de gegeven antwoorden is niet duidelijk of sprake is van werken buiten dienstbetrekking of van werken in dienstbetrekking.
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2020-0000153321 | 15-11-2020

WBSO in 2021

De staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat heeft de tarieven voor de WBSO voor 2021 bekend gemaakt. WBSO staat voor Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk. Het kabinet heeft besloten om extra budget beschikbaar te stellen voor de WBSO in 2021. Dit budget wordt gebruikt voor de verhoging van het tarief in de eerste schijf van 32 naar 40% en van het starterstarief van 40 naar 50%. Het tarief in de tweede schijf en de lengte van de eerste schijf veranderen niet.

 WBSO

 2021

 2020

 Tarief eerste schijf

 40%

 32%

 Tarief eerste schijf starters

 50%

 40%

 Grens eerste schijf

 € 350.000 S&O-(loon)kosten

 € 350.000 S&O-(loon)kosten

 Tarief tweede schijf

16%

 16%

Bron: Ministerie van Economische Zaken | publicatie | DGBI-I&K / 20216926 | 14-09-2020

Wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen

In het kader van de uitwerking van de afspraken die zijn gemaakt in het pensioenakkoord heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel omvat drie maatregelen.

De eerste maatregel is de invoering van de mogelijkheid om een beperkt deel van het pensioenvermogen op te nemen als een bedrag ineens op de pensioeningangsdatum. Deze mogelijkheid is een recht van de deelnemer aan een pensioenregeling. De opname ineens kent geen verplicht bestedingsdoel, maar is wel gebonden aan voorwaarden. Deze zijn:

  1. Maximaal 10% van de waarde van de aanspraak op ouderdomspensioen mag ineens worden opgenomen.
  2. De gedeeltelijke afkoop moet op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen plaatsvinden.
  3. Het is niet mogelijk om opname ineens te combineren met een hoog-laagpensioen.
  4. Door de gedeeltelijk afkoop van het ouderdomspensioen mag de resterende levenslange pensioenuitkering niet onder de afkoopgrens van kleine pensioenen komen te liggen.
  5. De partner van de pensioengerechtigde moet toestemming voor de gedeeltelijke afkoop verlenen als gebruikmaking hiervan leidt tot een verlaging van het partnerpensioen.

Ook voor oudedagsvoorzieningen in de vorm van lijfrenten wordt voorgesteld dat maximaal 10% van de waarde op de ingangsdatum als bedrag ineens kan worden uitgekeerd. Hiervoor gelden vergelijkbare voorwaarden.

De tweede maatregel betreft de tijdelijke facilitering van de mogelijkheid om werknemers drie jaar voor de AOW-leeftijd te laten stoppen met werken. Regelingen voor vervroegde uittreding worden extra belast door een zogenaamde pseudo-eindheffing ten laste van de werkgever. Deze heffing op regelingen voor vervroegde uittreding wordt tijdelijk versoepeld door een vrijstelling van de heffing tot het bedrag van de AOW-uitkering te introduceren voor werknemers die niet meer dan drie jaar voor de ingangsdatum van de AOW-uitkering zitten. De voorgestelde versoepeling geldt voor een periode van vijf jaar, met een uitloopperiode van drie jaar, ingaande per 1 januari 2021. De vrijstelling geldt alleen als de uitkeringen plaatsvinden in de 36 maanden voor het bereiken van de AOW-leeftijd. De ingangsdatum voor de AOW-uitkering mag niet na 31 december 2028 liggen. De regeling voor vervroegde uittreding mag niet later dan op 31 december 2025 schriftelijk zijn toegekend aan de werknemer.

De derde maatregel is de vergroting van de fiscale ruimte om verlof op te sparen, met als doel vervroegd uittreden mogelijk te maken. Op dit moment kunnen werknemers maximaal 50 weken fiscaal gefaciliteerd vakantieverlof en compensatieverlof opsparen. In dit wetsvoorstel wordt deze fiscale grens verhoogd naar 100 weken. Werknemers krijgen hierdoor meer ruimte om hun duurzame inzetbaarheid te vergroten, bijvoorbeeld door het inzetten van verlof om voor de pensioenleeftijd minder te gaan werken of om eerder te stoppen met werken met behoud van salaris.

Het wetsvoorstel omvat wijzigingen van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het financieel toezicht, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | wetsvoorstel | 22-09-2020

Tegemoetkoming kosten eHerkenning

Diverse fracties in de Tweede Kamer hebben aangegeven dat het inlogmiddel waarmee bedrijven belastingaangifte doen kosteloos moet worden. De staatssecretarissen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën hebben onderzocht welke alternatieven daarvoor zijn. Volgens de staatssecretarissen is de meest voor de hand liggende optie een financiële compensatie op basis van de laagste prijs in de markt. Deze compensatie bedraagt ongeveer € 24 per jaar, waarbij niet meer dan één eHerkenningsmiddel per organisatie zal worden gecompenseerd. De compensatie zou moeten worden gekoppeld aan een nog in te voeren specifiek ‘eHerkenning Belastingdienst’ inlogmiddel. Met dit middel kan de ondernemer alleen belastingaangifte doen. De bij eHerkenning op niveau 3 behorende overige mogelijkheden ontbreken. Ondernemers die een bij alle relevante overheidsinstanties te gebruiken versie van eHerkenning hebben aangeschaft, kunnen deze downgraden naar ‘eHerkenning Belastingdienst’. De uitwerking en het online aanvragen van de compensatie kan in augustus van dit jaar gereed zijn. De compensatieregeling kent een looptijd van twee jaar.

Er zijn ongeveer 350 rechtspersonen die aangifte loonheffing en vennootschapsbelasting moeten doen maar niet zijn ingeschreven in het Handelsregister. Zij kunnen geen eHerkenning aanvragen. De Belastingdienst heeft deze organisaties gewezen op het gebruik van commerciële aangiftesoftware of van een fiscaal dienstverlener. De gefactureerde kosten hiervoor worden tot een maximum van € 450 vergoed. Het eerder geboden uitstel voor aangiften loonheffing wordt met één maand verlengd tot 1 augustus.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 18-06-2020

Uitstel verplicht gebruik eHerkenning

In verband met de ophef over het verplichte gebruik van eHerkenning geeft de Belastingdienst ondernemers die zelf aangifte loonheffing doen uitstel tot 1 juli 2020. Dit in verband met het nieuwe inlogmiddel eHerkenning. Het uitstel betreft zowel het doen van aangifte als de betaling. Het uitstel wordt automatisch verleend. De Belastingdienst zal de groep ondernemers voor wie dit geldt binnenkort per brief informeren.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 06-02-2020

Gebruikelijkloonregeling niet van toepassing door omvang werkzaamheden

Een werknemer met een aanmerkelijk belang in de vennootschap waarvoor hij werkt, moet voor zijn werkzaamheden ten minste een gebruikelijk loon ontvangen. Dat is het hoogste van de volgende bedragen:

  • 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
  • het hoogste loon van de andere werknemers van de vennootschap;
  • € 46.000.

De gebruikelijkloonregeling is niet van toepassing als de werkzaamheden voor de vennootschap beperkt van omvang zijn en het loon daarvoor niet hoger zou zijn dan € 5.000.

De Belastingdienst legde een aanslag inkomstenbelasting op aan de dga van een bv voor een gebruikelijk loon van € 15.000. De dga bestreed de aanslag. Omdat de dga geen aangifte had gedaan, werd de bewijslast omgekeerd en verzwaard. De rechtbank merkte daarbij op dat ter zake van niet of onvoldoende gemotiveerd betwiste feiten geen bewijs geleverd hoeft te worden. Volgens de rechtbank is de dga in de verzwaarde bewijslast geslaagd. Voor zover de dga al werkzaamheden heeft verricht voor de bv waren deze zo beperkt van omvang dat het loon daarvoor niet meer dan € 5.000 zou hebben bedragen. De bv werd feitelijk bestuurd door de vader van de dga, die zelfstandig bevoegd bestuurder van de bv was. De dga was zelf student en verbleef voor de studie in het buitenland. De bv exploiteerde enkele onroerende zaken. De huurders correspondeerden rechtstreeks met werknemers van het vastgoedconcern van de vader van de dga. In het dossier ontbraken concrete aanknopingspunten dat de dga meer werkzaamheden zou hebben verricht dan enkele formele bestuurshandelingen. De rechtbank heeft de aanslag inkomstenbelasting verminderd tot nihil.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20195523, BRE 18/2848 en BRE 18/2849 | 23-01-2020