Category Archives: Inkomstenbelasting

Schenking schilderij in termijnen

De giftenaftrek in de inkomstenbelasting is onderdeel van de persoonsgebonden aftrek. In mindering op het inkomen in box 1 komen onder meer periodieke giften in de vorm van vaste en gelijkmatige uitkeringen aan algemeen nut beogende instellingen of verenigingen. Door de persoonsgebonden aftrek kan het inkomen niet verder dalen dan tot nihil. Voor zover de persoonsgebonden aftrek niet in aftrek kan worden gebracht op het inkomen in box 1, vermindert de aftrek het belastbaar inkomen in box 3, maar niet verder dan tot nihil.

De staatssecretaris van Financiën heeft in een besluit uit 2014 goedgekeurd dat periodieke giften in natura op dezelfde wijze worden behandeld als giften in geld. Volgens de staatssecretaris valt de schenking van één enkel voorwerp, waarbij het eigendomsrecht daarvan jaarlijks in gelijke gedeelten overgaat, onder de periodieke giften in natura. Een voorbeeld hiervan is een schilderij, waarvan elk jaar een evenredig gedeelte in eigendom aan een museum wordt overgedragen. Giften in natura worden voor de toepassing van de giftenaftrek gesteld op de waarde in het economische verkeer.

In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was de waarde van een onder de regeling voor periodieke giften geschonken schilderij in geschil. De belanghebbende bepleitte een waarde ten tijde van de schenking aan het museum van € 9 miljoen. De inspecteur meende dat de waarde niet hoger was dan € 7,5 miljoen.

De belanghebbende onderbouwde zijn standpunt met een taxatieverslag, waarin het schilderij eind 2013 is getaxeerd naar een waarde in het economische verkeer van € 9 miljoen en op een taxatie van 14 mei 2014, waarin de waarde voor de verzekering eveneens is getaxeerd op € 9 miljoen. De inspecteur onderbouwde zijn standpunt met een taxatierapport uit 2020, waarin het schilderij per 14 april 2014 is getaxeerd op € 7,5 miljoen.

Het hof was van oordeel dat de belanghebbende erin is geslaagd aannemelijk te maken dat het schilderij ten tijde van de schenking aan het museum in april 2014 een waarde in het economische verkeer had van € 9 miljoen. Het hof hechtte waarde aan de in 2001 op een veiling gerealiseerde prijs van circa € 10 miljoen voor een vergelijkbaar schilderij. Zowel de door de belanghebbende ingeschakelde taxateurs als de door de inspecteur ingeschakelde taxateur vonden dit schilderij goed vergelijkbaar met het geschonken schilderij. Rekening houdend met indexering zou de waarde voor dit vergelijkingsobject ultimo 2013 € 14 miljoen bedragen, aldus een van de taxateurs. Daarmee rekening houdend vond het hof een waarde in het economische verkeer van het schilderij in april 2014 van € 9 miljoen aannemelijk.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20217706, 20/00906 | 09-08-2021

Vergeten renteaftrek eigen woning corrigeren via ambtshalve vermindering aanslag?

De inspecteur kan onjuiste aanslagen ambtshalve verminderen. Een te laat ingediend bezwaarschrift tegen een belastingaanslag wordt door de inspecteur aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. De mogelijkheid van ambtshalve vermindering is geregeld in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen. Het beleid met betrekking tot de ambtshalve vermindering is opgenomen in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht.

De Wet IB 2001 bevat een afzonderlijke bepaling betreffende de toepassing van ambtshalve vermindering van aanslagen inkomstenbelasting. Daarin is opgenomen dat de minister de gevallen, waarin ambtshalve vermindering plaatsvindt, aanwijst. In de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 zijn vijf gevallen opgesomd waarin geen ambtshalve vermindering wordt toegepast. Een daarvan is indien sprake is van een fiscale faciliteit waarop in de aangifte een beroep moet worden gedaan.

De vraag in een procedure bij de Hoge Raad is of een belastingplichtige recht heeft op ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting als in de aangifte is verzuimd om de aftrek van rente van de eigenwoningschuld te claimen voor een schuld die is aangegaan bij een ander dan een financiële instelling zoals een bank. De voor aftrek vereiste gegevens werden in het te laat ingediende bezwaarschrift verstrekt. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden had de belastingplichtige geen recht op ambtshalve vermindering omdat de aanslag niet te hoog was vastgesteld. Het recht op aftrek van de rente hangt volgens het hof samen met het tijdig aanleveren van de benodigde informatie.

De A-G merkt in zijn conclusie op dat van een fiscale faciliteit geen sprake is. Toepassing van de renteaftrek in de eigenwoningregeling vindt niet op verzoek plaats, maar vloeit rechtstreeks uit de wet voort wanneer aan de geldende vereisten is voldaan. Het niet tijdig doen van een beroep op een aftrekpost is geen uitzonderingsgrond voor ambtshalve vermindering. Wanneer de betaalde rente niet is afgetrokken, is de aanslag te hoog, mits aan alle voorwaarden voor aftrek is voldaan. Het is niet zo dat een aanslag pas ‘te hoog’ is wanneer daarvan achteraf het bewijs wordt geleverd. De opvatting dat een aanvankelijk verzuim om de vereiste gegevens te verstrekken niet kan worden hersteld via een verzoek om ambtshalve vermindering vloeit niet dwingend voort uit de tekst van de eigenwoningregeling, is in strijd met de bedoeling daarvan en is ook in strijd met tekst en doelstelling van de wettelijke regeling van de ambtshalve vermindering.

Naar de mening van de A-G heeft de belastingplichtige aan de vereisten voor ambtshalve vermindering van de aanslag voldaan door bij het verzoek alsnog de benodigde gegevens te verstrekken aan de inspecteur.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2021730, 20/03558 | 28-07-2021

Belastingheffing box 3 in 2017 en 2018 in strijd met discriminatieverbod

De rechtbank Noord-Nederland heeft twee zogenaamde proefprocedures in het kader van de aanwijzing massaal bezwaar box 3 voor de jaren 2017 en 2018 behandeld. Volgens de rechtbank is het box 3-stelsel in deze jaren in strijd met het discriminatieverbod van het EVRM.

Gezien de opzet van het box 3-stelsel, zoals dat vanaf 2017 geldt, realiseert de wetgever zich dat sparen en beleggen verschillende activiteiten zijn. Volgens de door de wetgever veronderstelde marktrendementen zijn de inkomsten uit beleggen in 2017 immers 3,3 maal en in 2018 14,9 maal hoger dan de inkomsten uit sparen. De wetgever weet ook dat een groep van circa 40% van de belastingplichtigen met een box 3-vermogen uitsluitend spaart. Gelet op die kennis is volgens de rechtbank de keuze om alle belastingplichtigen met een box 3-vermogen gelijk te behandelen voor wat betreft de veronderstelde samenstelling van hun vermogen van iedere redelijke grond ontbloot. De wetgever kiest er immers bewust voor om ook de groep, die uitsluitend spaart, te belasten alsof zij hun vermogen deels belegd hebben. De door de wetgever gehanteerde rechtvaardiging om niet aan te sluiten bij de werkelijke samenstelling van het vermogen kan naar het oordeel van de rechtbank de keuze om een groep van 40% van de belastingplichtigen te confronteren met een hogere belastingdruk niet rechtvaardigen.

De rechtbank heeft geen mogelijkheden om het ontstane rechtstekort te repareren. Dat zal de wetgever moeten doen. Dat geldt ook als de rechtbank tot het oordeel zou komen dat de box 3-heffing eveneens in strijd is met het in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM opgenomen recht op het ongestoord bezit. De rechtbank heeft de beroepen daarom, ondanks het oordeel dat de box 3-heffing in strijd is met artikel 14 EVRM, ongegrond verklaard.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBNNE20213208, LEE 20/1710 en 20/1711 | 01-08-2021

Rechtbank vindt regeling aftrek specifieke zorgkosten discriminerend

Specifieke zorgkosten zijn uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor genees- en heelkundige hulp voor de belastingplichtige zelf, zijn partner en zijn kinderen als zij jonger zijn dan 27 jaar. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn aftrekbaar voor zover ze een inkomensafhankelijke drempel overschrijden. Bepaalde zorgkosten zijn uitgesloten van aftrek. Tot de uitgesloten kosten behoren uitgaven voor een ivf-behandeling voor een vrouw die ten tijde van de behandeling 43 jaar of ouder is en uitgaven voor de eerste twee ivf-behandelingen indien meer dan één embryo per poging wordt teruggeplaatst en de vrouw ten tijde van de behandeling jonger is dan 38 jaar.

Volgens de rechtbank Gelderland zijn uitgaven voor een ivf-behandeling geen specifieke zorgkosten voor twee partners van het mannelijke geslacht. Dat zij samen geen kinderen kunnen krijgen hangt niet samen met onvruchtbaarheid maar met het niet-medische gegeven dat twee personen van het mannelijke geslacht geen kinderen kunnen krijgen zonder de hulp van een persoon met het vrouwelijke geslacht. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van uitgaven voor een specialistische behandeling die bedoeld is om de nadelige gevolgen van een afwijking te verhelpen of de daaruit voortvloeiende bezwaren te verlichten.

De rechtbank is wel van oordeel dat de wettelijke regeling in strijd is met het algemene discriminatieverbod van het EVRM. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van gelijke gevallen is niet vereist dat de situaties identiek zijn. Volgens de rechtbank is de situatie van een homostel vergelijkbaar met de situatie van stellen en vrouwen die door onvruchtbaarheid niet op een natuurlijke wijze een kind kunnen krijgen en die een ivf-behandeling ondergaan om hun kinderwens te realiseren. Deze groepen worden geconfronteerd met grotere uitgaven dan stellen en vrouwen die op een natuurlijke wijze zwanger kunnen raken. Daarmee is sprake van buitengewone uitgaven die hun draagkracht aantasten. De rechtbank ziet geen relevant verschil tussen een vrouw die vanwege onvruchtbaarheid van zichzelf of haar partner niet zwanger kan worden en twee mannen die nooit op een natuurlijke wijze samen een kind kunnen krijgen. Er is sprake van een ongelijke behandeling doordat homostellen de kosten van een ivf-behandeling niet in aftrek mogen brengen. De rechtbank kan echter geen rechtsherstel bieden, omdat daarvoor de wettelijke regeling moet worden uitgebreid. De rechtbank heeft de keuze voor de wijze waarop rechtsherstel kan worden geboden aan de wetgever overgelaten.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20213995, | 27-07-2021

Belasting in box 3 hoger dan behaald rendement

Belastingheffing is te beschouwen als regulering van eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Een inbreuk op het recht op ongestoord genot van eigendom is slechts toegestaan als er een redelijke mate van evenredigheid bestaat tussen de gebruikte middelen en het doel dat ermee wordt nagestreefd. Dit vereist het bestaan van een redelijke verhouding tussen het algemene belang en de bescherming van individuele rechten. Van een dergelijke redelijke verhouding is geen sprake als de betrokken persoon wordt getroffen door een individuele en buitensporige last. Waar het gaat om de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keus van de middelen om dit belang te dienen, heeft de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid.

Bij de beoordeling of een belastingplichtige door de box 3-heffing wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last, moet de rechter die heffing bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de betrokkene. De rechter moet bij zijn onderzoek of de heffing een individuele en buitensporige last vormt alle relevante feiten en omstandigheden betrekken.

Als de vraag voorligt of de belastingheffing in box 3 leidt tot een individuele en buitensporige last als deze hoger is dan het werkelijke rendement, moet in aanmerking worden genomen of en in hoeverre een belastingplichtige een zodanig laag inkomen heeft dat hij op zijn vermogen moet interen om de belasting te voldoen. In het algemeen kan worden aangenomen dat de wetgever met een belasting naar inkomen geen heffing beoogt waardoor de belastingplichtige op zijn vermogen moet interen om de verschuldigde belasting te kunnen voldoen. De omstandigheid dat een belastingplichtige door de belastingheffing inteert op zijn vermogen kan een aanwijzing zijn dat sprake is van een buitensporige last.

De Hoge Raad heeft een uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd omdat uit de uitspraak niet blijkt dat het hof heeft onderzocht of de belanghebbende door de belastingheffing inteert op zijn vermogen. Hof Arnhem-Leeuwarden moet nu onderzoeken of er sprake is van een individuele en buitensporige last voor de belanghebbende.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20211047, 20/02453 | 01-07-2021

Verkrijgingsprijs aanmerkelijk belang

De regeling van het aanmerkelijk belang in de Wet IB 2001 is bedoeld om de voordelen, die een belastingplichtige geniet uit een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, te betrekken in de heffing van inkomstenbelasting. Vervreemdingsvoordelen van een aanmerkelijk belang bestaan uit het verschil tussen de overdrachtsprijs en de verkrijgingsprijs. Als bij een vervreemding of een verkrijging een tegenprestatie ontbreekt, geldt de waarde in het economische verkeer ten tijde van de vervreemding of de verkrijging als tegenprestatie.

Onder de verkrijgingsprijs van een aanmerkelijk belang wordt verstaan de tegenprestatie bij de verkrijging, vermeerderd met de ten laste van de verkrijger gekomen kosten. Ook in het geval waarin een doorschuifregeling van toepassing is, wordt de doorgeschoven verkrijgingsprijs vermeerderd met de kosten die de verkrijger bij de doorschuiving maakt.

In de situatie waarin de aandelen in juridisch te fuseren vennootschappen worden gehouden door één persoon en één van die vennootschappen optreedt als verkrijgende rechtspersoon, wordt de verkrijgingsprijs van de aandelen die de aandeelhouder direct na de fusie heeft in de verkrijgende rechtspersoon niet slechts bepaald door de verkrijgingsprijs van de aandelen in de verdwijnende rechtspersoon, maar ook door de verkrijgingsprijs van de aandelen in de verkrijgende rechtspersoon.

Volgens de Hoge Raad vormt een bij de verkrijging van aandelen betaald bedrag aan schenkbelasting geen kostenpost, die in onmiddellijk verband staat met de verkrijging van die aandelen. De verschuldigdheid van schenkbelasting wordt immers opgeroepen door in de persoonlijke sfeer van de verkrijger en de vervreemder gelegen motieven en staat los van de eigenlijke overdracht van de aandelen.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2021883, 19/04234 | 10-06-2021

Nakoming toezeggingen over giftenaftrek

De staatssecretaris van Financiën is in een brief aan de Tweede Kamer ingegaan op de giftenaftrek en dan met name de eisen die aan periodieke giften worden gesteld.

Bij de giftenaftrek in de inkomstenbelasting wordt onderscheid gemaakt tussen periodieke giften en andere giften. Voor andere giften geldt een drempel waaronder de giften niet aftrekbaar zijn en een plafond waarboven giften niet meer aftrekbaar zijn. Voor periodieke giften geldt geen drempel en geen plafond. De periodieke gift is in de wet gedefinieerd als gift in de vorm van vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden. Voor een periodieke uitkering geldt een onzekerheidsvereiste. Het totale beloop van een periodieke uitkering moet afhankelijk zijn van een toekomstige onzekere gebeurtenis van wezenlijke betekenis. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een overlijdenskans van ongeveer 1% voldoende is om van een periodieke uitkering te spreken. In de praktijk wordt verondersteld dat bij een periodieke gift, die afhankelijk is van één leven, bij een termijn van vijf jaren aan het onzekerheidsvereiste is voldaan. Als de periodieke gift van twee of meer levens afhankelijk is, volstaat een termijn van vijf jaar niet voor een overlijdenskans die groter is dan 1%. De gift kwalificeert dan niet als periodieke gift en wordt aangemerkt als een andere gift. Dit kan gevolgen hebben voor de hoogte van de giftenaftrek. De staatssecretaris vindt het wenselijk om voor de periodieke gift het onzekerheidsvereiste anders vorm te geven. Dat kan door de periodieke gift niet langer te zien als een periodieke uitkering. Wel blijft een minimale looptijd van vijf jaar gelden. Daarvoor is een wetswijziging nodig. Volgens de staatssecretaris kan deze wijziging worden opgenomen in het wetsvoorstel Fiscale Verzamelwet 2024 om per 1 januari 2024 in werking te treden.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2021-0000116045 | 28-06-2021

Registratiekosten hypotheek aftrekbaar

De rente en de kosten van geldleningen, die zijn aangegaan voor de financiering van de eigen woning, zijn aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Kosten van geldleningen zijn de kosten die samenhangen met de financiering van de eigen woning, zoals taxatiekosten, afsluitprovisie, hypotheekaktekosten, etc. De eigen woning kan in het buitenland zijn gelegen.

Volgens de rechtbank Zeeland-West-Brabant behoort de Belgische registratiebelasting tot de kosten van geldleningen, die behoren tot de eigenwoningschuld. De registratiebelasting is verschuldigd bij de verplichte inschrijving van een hypotheekakte. In België is de inschrijving van de hypotheekakte vereist om het recht van hypotheek te kunnen vestigen. Zonder de vestiging van het recht van hypotheek kan geen hypotheeklening worden verkregen. De procedure had betrekking op een in België gelegen eigen woning.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20212535, BRE 20/6295 | 20-05-2021

Afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven per 1 januari 2022 of 1 januari 2023

Onderdeel van het Belastingplan 2020 was de Wet afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven. Deze wet is aangenomen, maar nog niet in werking getreden in afwachting van de Subsidieregeling STAP-budget. De Subsidieregeling STAP-budget zal zo spoedig mogelijk worden gepubliceerd, na de publicatie in het Staatsblad van het Koninklijk Besluit waarin wordt geregeld dat de Wet afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven per 1 januari 2022 inwerking treedt. Volgens de staatssecretaris van Financiën moet uiterlijk op 2 juli 2021 duidelijkheid bestaan of de fiscale aftrek van scholingsuitgaven per 1 januari 2022 wordt afgeschaft. Is dat niet het geval, dan kan deze aanpassing niet worden verwerkt in de voorlopige aanslagen inkomstenbelasting 2022. In dat geval worden de inwerkingtreding van de Subsidiereling STAP-budget en de afschaffing van de fiscale aftrek van scholingsuitgaven uitgesteld tot 1 januari 2023. De Subsidieregeling STAP-budget zal worden uitgevoerd door het UWV en DUO. De definitieve besluitvorming over de inwerkingtreding van het STAP-budget vindt medio juni plaats.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | 2021-0000108563 | 03-06-2021

Nota van wijziging wetsvoorstel excessief lenen bij eigen bv

Bij de Tweede Kamer is het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij eigen vennootschap in behandeling. De staatssecretaris van Financiën heeft een nota van wijziging ingediend. Daarin wordt geregeld dat bij de bepaling van het bedrag aan schulden aan de vennootschap van een met de aanmerkelijkbelanghouder verbonden persoon ook rekening wordt gehouden met de schulden van diens partner. De mogelijkheden om de grondslag van de maatregel uit te hollen worden hierdoor beperkt.

In het wetsvoorstel is geregeld dat het fictieve vervreemdingsvoordeel dat in aanmerking wordt genomen bij emigratie van de aanmerkelijkbelanghouder wordt verlaagd met het bedrag dat als negatief fictief regulier voordeel in aanmerking zou zijn genomen als de aanmerkelijkbelanghouder in Nederland was gebleven en zijn schulden had afgelost. Op deze wijze wordt economische dubbele heffing bij emigratie voorkomen. De nota van wijziging bevat een aanpassing voor de situatie waarin een buitenlandse belastingplichtige de werkelijke leiding van een vennootschap, waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, verplaatst uit Nederland en hij als gevolg daarvan geen aanmerkelijk belang meer heeft in een in Nederland gevestigde vennootschap.

Wanneer de werkelijke leiding van de vennootschap naar het buitenland wordt verplaatst, wordt dit aangemerkt als een vervreemding van het aanmerkelijk belang. Voor de belasting over het fictieve vervreemdingsvoordeel wordt een conserverende aanslag opgelegd. De grondslag van die conserverende aanslag wordt verlaagd met het bedrag dat als negatief fictief regulier voordeel in aanmerking zou zijn genomen als de aanmerkelijkbelanghouder de werkelijke leiding niet zou hebben verplaatst en hij zijn schulden zou hebben afgelost. Hierdoor wordt niet alleen bij emigratie van de aanmerkelijkbelanghouder maar ook bij verplaatsing van de werkelijke leiding van de vennootschap uit Nederland economische dubbele heffing voorkomen.

Bij een buitenlandse belastingplichtige, die een aanmerkelijk belang heeft in meerdere vennootschappen in Nederland, wordt een eventuele verlaging van de grondslag voor de conserverende aanslag pas toegepast bij het vaststellen van de conserverende aanslag die wordt opgelegd bij verplaatsing van de werkelijke leiding van de laatste vennootschap uit Nederland. Als na de verplaatsing van de werkelijke leiding alleen nog een aanmerkelijk belang resteert in één of meer fictief in Nederland gevestigde vennootschappen wordt de grondslag voor de conserverende aanslag wel verlaagd.

In het wetsvoorstel is geregeld dat het uitstel van betaling voor een conserverende aanslag  inkomstenbelasting wordt beëindigd als een positief fictief regulier voordeel wordt genoten. Op grond van overgangsrecht geldt dit niet voor conserverende aanslagen, die zijn opgelegd naar aanleiding van belastbare feiten, die zich hebben voorgedaan voor 15 september 2015, 15:15 uur. Met de nota van wijziging wordt geregeld dat de maatregelen van het wetsvoorstel niet gaan gelden voor deze conserverende aanslagen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2021-0000074878 | 30-05-2021