Category Archives: Belastingplan

Baangerelateerde Investeringskorting (BIK)

Via de tweede nota van wijziging wordt de eerder aangekondigde Baangerelateerde Investeringskorting (BIK) opgenomen in het Belastingplan 2021. De contouren van deze regeling heeft de staatssecretaris eerder in een brief aan de Tweede Kamer geschetst. De verwachting is dat de BIK na 31 december 2022 niet meer nodig is omdat de economische crisis dan voorbij is. Vanaf 1 januari 2023 zal de budgettaire ruimte worden gebruikt voor een andere maatregel om de werkgeverskosten te verlagen.

De BIK is een afdrachtvermindering in de loonheffing en komt qua systematiek overeen met de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO). Deze vormgeving heeft als voordeel dat de tegemoetkoming ook ten gunste komt van werkgevers die geen winst maken. Omdat de BIK gericht is op het mkb, krijgen kleinere investeringen tot en met € 5 miljoen per kalenderjaar een afdrachtvermindering van 3% van het investeringsbedrag. Voor het investeringsbedrag boven € 5 miljoen bedraagt de afdrachtvermindering 2,44% van het investeringsbedrag. Hierdoor komt circa 60% van de BIK-afdrachtvermindering terecht bij het mkb.

De BIK is alleen van toepassing op nieuwe bedrijfsmiddelen. De minimale investering per bedrijfsmiddel bedraagt € 1.500. Per aanvraag geldt een minimumbedrag van € 20.000. Een aanvraag voor de BIK wordt gedaan bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Een bedrijf kan maximaal één keer per kwartaal een aanvraag doen. De BIK is van toepassing op investeringen waartoe de beslissing is genomen op of na 1 oktober 2020, die in 2021 of 2022 worden betaald en binnen zes maanden na die betaling in gebruik zijn genomen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2020-0000186032 | 04-10-2020

Baangerelateerde investeringskorting

In een brief aan de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van Financiën de contouren van de baangerelateerde investeringskorting (BIK) geschetst. De BIK wordt door middel van een nota van wijziging toegevoegd aan het Belastingplan 2021. Het doel van de BIK is het stimuleren en naar voren halen van investeringen van bedrijven ter bestrijding van de economische crisis als gevolg van het coronavirus.

De BIK krijgt de vorm van een afdrachtvermindering op de loonheffingen en geldt voor investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen. De investeringen moeten uiterlijk 31 december 2022 volledig zijn betaald en binnen zes maanden na betaling in gebruik zijn genomen. Door te kiezen voor een afdrachtvermindering is het niet nodig dat een bedrijf winst maakt om van de BIK gebruik te kunnen maken. Wel moet het bedrijf voldoende werknemers in dienst hebben om de investeringskorting te kunnen verzilveren.

De BIK is een tijdelijke aanvulling op de bestaande investeringsregelingen. De regeling geldt voor investeringen die tussen 1 oktober 2020 en 31 december 2022 worden gedaan. Daarna zal het budget gebruikt worden voor een regeling ter verlaging van werkgeverskosten.

De staatssecretaris heeft toegezegd dat hij de nota van wijziging op het Belastingplan 2021 met betrekking tot de BIK op 5 oktober zal indienen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2020-0000181811 | 28-09-2020

Belastingplan 2021: wijzigingen voor ondernemers

Zelfstandigenaftrek

Vorig jaar is besloten om de zelfstandigenaftrek met ingang van 2020 in acht stappen van € 250 en één stap van € 280 te verlagen naar € 5.000 in 2028. Dit jaar wordt voorgesteld om de zelfstandigenaftrek aanvullend met € 110 per jaar te verlagen. Dat betekent dat vanaf 1 januari 2021 de zelfstandigenaftrek wordt verlaagd met € 360 per jaar en per 1 januari 2028 met € 390. In de jaren daarna daalt de zelfstandigenaftrek met € 110 tot € 3.240 in 2036.

Vrijstelling TOGS en TVL

Eerder is aangekondigd dat de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS) en de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) worden vrijgesteld van belastingheffing. Vooruitlopend op wetgeving is in een beleidsbesluit geregeld dat deze vergoedingen niet tot de winst behoren. Dat wordt nu wettelijk vastgelegd.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 14-09-2020

Belastingplan 2021: wijzigingen inkomstenbelasting

Arbeidskorting

Ter compensatie van de verlaging van de zelfstandigenaftrek voor ondernemers is vorig jaar geregeld dat de arbeidskorting in 2020 en 2021 met € 106 wordt verhoogd en in 2022 met € 73. De verhoging van de arbeidskorting uit 2022 wordt naar voren gehaald en in 2021 toegepast.

Tarieven

Het tarief van de loon- en inkomstenbelasting in de eerste schijf daalt ten opzichte van 2020 met 0,25 procentpunt. De verdere verlaging in 2021 valt weg tegen verhogingen ter compensatie van de lagere zorgpremies en van het hogere kindgebonden budget en de hogere ouderenkorting.

Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)

De IACK wordt in 2021 verlaagd met € 113. In 2022 wordt de IACK verhoogd met € 77. Deze maatregel is het gevolg van een arrest van de Hoge Raad over de IACK voor co-ouders. De gevolgen van dit arrest voor de schatkist worden gedekt door een structurele verlaging van het maximale bedrag van de IACK met € 36. Ter compensatie van de derving over 2019 en 2020 wordt de maximale IACK in 2021 eenmalig met € 77 verlaagd. Per 1 januari 2022 vervalt deze verlaging.

Bijtelling elektrische auto met zonnepanelen

Voor elektrische auto’s geldt een korting op de bijtelling in de loon- en inkomstenbelasting. Deze korting bedraagt 14% in 2020, 10% in 2021, 6% in 2022 tot en met 2024 en 5% in 2025. Met ingang van 1 januari 2026 vervalt de korting op de bijtelling. De korting geldt voor een deel van de catalogusprijs. Dit deel bedraagt € 45.000 in 2020 en € 40.000 in 2021 en volgende jaren. Voor emissievrije auto’s met een waterstofmotor geldt de korting op de bijtelling voor de gehele catalogusprijs. Met ingang van 1 januari 2021 geldt dat ook voor zonnecelauto’s.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 14-09-2020

Belastingplan 2021: aanpassing box 3

De vermogensrendementsheffing in box 3 wordt aangepast door verhoging van het heffingvrije vermogen van € 30.846 naar € 50.000 per 1 januari 2021. Voor partners wordt het gezamenlijke heffingvrije vermogen verhoogd van € 61.692 naar € 100.000. De veronderstelde verdeling van het vermogen tussen spaargeld en beleggingen verschilt per vermogensschijf. Naarmate het vermogen hoger is, neemt het aandeel van de beleggingen toe. De schijfgrenzen worden gewijzigd. De tweede schijf begint bij een vermogen van € 100.000 en de derde schijf bij een vermogen van € 1.000.000. Ter compensatie wordt het belastingtarief in box 3 verhoogd van 30 naar 31%.

De verhoging van het heffingvrije vermogen in box 3 werkt niet door naar de vermogenstoetsen voor inkomens- en vermogensafhankelijke regelingen en naar eigen bijdragen in het zorgdomein op basis van het vermogen. Het betreft de huurtoeslag, de zorgtoeslag, het kindgebonden budget en de eigen bijdrage in het kader van de Wet langdurige zorg. Om deze doorwerking te voorkomen wordt voorgesteld om de vermogenstoets voortaan te baseren op de rendementsgrondslag in box 3.

De Belastingdienst krijgt de taak om het bedrag van de rendementsgrondslag, voor zover deze meer bedraagt dan € 31.340, vast te stellen in een beschikking die wordt opgenomen op het aanslagbiljet inkomstenbelasting. De aangifteplicht voor de inkomstenbelasting geldt voortaan niet alleen voor personen die vermoedelijk belasting verschuldigd zijn, maar ook voor personen met een rendementsgrondslag van meer dan € 31.340 in box 3. De Belastingdienst verstrekt de vermogensgegevens aan de uitvoerders van inkomensafhankelijke regelingen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 14-09-2020

Belastingplan 2021: wijzigingen loonbelasting

Fiscale behandeling bonus zorgprofessionals COVID-19

Zorginstellingen kunnen voor de zorgprofessionals, die naar hun mening in aanmerking komen voor de bonus, een aanvraag indienen bij de minister van VWS. De bonus, inclusief compensatie voor de verschuldigde eindheffing, voor niet-werknemers wordt onder de voorwaarde dat hierover eindheffing wordt afgedragen, uitbetaald aan de zorginstellingen. Bij werknemers is het verstrekken van een nettobedrag van € 1.000 mogelijk door de werkgever de bonussen aan te laten wijzen als eindheffingsbestanddeel en onder te brengen in de vrije ruimte van de werkkostenregeling. Bij de subsidie die de werkgevers ontvangen vanuit het Rijk wordt rekening gehouden met een eventueel bedrag aan afgedragen of af te dragen eindheffing. Bonussen, die worden uitgekeerd aan niet-werknemers, kunnen ook worden aangemerkt als eindheffingsbestanddeel. Het voorgestelde eindheffingstarief is 75%. Dit tarief is gelijk aan het tarief dat geldt voor een verstrekking van meer dan € 136 aan niet-werknemers.

Gerichte vrijstelling scholingskosten

De Wet op de loonbelasting bevat een gerichte vrijstelling voor vergoedingen en verstrekkingen voor kwalificerende scholing. Op grond van de huidige bepaling kan een werkgever voor een ex-werknemer geen gebruik maken van deze vrijstelling. Het kabinet stelt voor om de gerichte vrijstelling voor scholing ook te laten gelden bij vergoedingen en verstrekkingen ten behoeve van scholing die voortvloeit uit vroegere arbeid. Hiermee vallen vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers van wie afscheid is of wordt genomen ook onder de reikwijdte van de vrijstelling.

Aanpassen vrije ruimte werkkostenregeling (WKR)

De WKR is de regeling in de loonbelasting voor de behandeling van vergoedingen en verstrekkingen die de werkgever aan de werknemer geeft in het kader van de dienstbetrekking. Binnen de vrije ruimte van de WKR kunnen werkgevers onbelast vergoedingen en verstrekkingen aan hun werknemers geven. De vrije ruimte bedraagt 1,7% van de fiscale loonsom tot en met € 400.000 plus 1,2% van het meerdere. In het Besluit noodmaatregelen coronacrisis is goedgekeurd dat de vrije ruimte voor de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom in 2020 3% bedraagt. Dat wordt nu in de wet vastgelegd.

De vrije ruimte voor het deel van de loonsom vanaf € 400.000 wordt beperkt tot 1,18%. De vrijkomende middelen worden aangewend ter dekking van de verruiming van de gerichte vrijstelling voor scholingskosten.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 14-09-2020

Belastingplan 2021: vennootschapsbelasting

Fiscale coronareserve (COVID-19)

De fiscale coronareserve in de vennootschapsbelasting heeft als doel de verbetering van de liquiditeitspositie. De mogelijkheid om ten laste van de winst over 2019 een dergelijke reserve te vormen wordt nu wettelijk geregeld.

Voorkomen van vrijstelling door specifieke renteaftrekbeperking

De specifieke renteaftrekbeperking beperkt de aftrek van het gezamenlijke bedrag aan renten van alle kwalificerende schulden. Onder de huidige wettekst kan deze specifieke renteaftrekbeperking tot gevolg hebben dat per saldo een bedrag aan negatieve renten en valutawinsten op schulden wordt vrijgesteld. Dit is het geval als het bedrag aan negatieve renten of valutawinsten ter zake van alle kwalificerende schulden het bedrag aan positieve renten, kosten of valutaverliezen overschrijdt. Dat is niet de bedoeling. Daarom wordt voorgesteld dat per kwalificerende schuld de specifieke renteaftrekbeperking per saldo niet langer kan leiden tot een lagere winst. Om te voorkomen dat de aftrekbeperking per kwalificerende schuld kan leiden tot een lagere winst dient voortaan per schuld te worden bepaald of het bedrag aan negatieve rente of valutawinst het bedrag aan positieve rente, valutaverlies of kosten overschrijdt. Voor zover dit het geval is, wordt dit saldo niet langer op grond van deze aftrekbeperking buiten aanmerking gelaten bij het bepalen van de winst. Belastingplichtigen kunnen op grond van deze wijziging de negatieve rente of de valutawinst ter zake van een kwalificerende schuld niet langer afzetten tegen de uitsluiting van aftrek van positieve renten, valutaverliezen of kosten ter zake van andere kwalificerende schulden. Binnen het jaar blijft saldering van renten, kosten en valutaresultaten per kwalificerende schuld mogelijk, maar kan de aftrekbeperking er niet langer toe leiden dat per kwalificerende schuld per saldo sprake is van een vrijstelling van negatieve rente of valutawinst.

Tarieven vennootschapsbelasting

De vennootschapsbelasting kent twee tarieven. Het lage vennootschapsbelastingtarief is van toepassing over de eerste tariefschijf. Het hoge tarief is verschuldigd over de winst boven de eerste tariefschijf. Per 1 januari 2021 zou het hoge vennootschapsbelastingtarief dalen van 25 naar 21,7%. Dit gaat niet door. Het lage vennootschapsbelastingtarief daalt wel van 16,5 naar 15%. De eerste tariefschijf wordt in 2021 verlengd tot € 245.000 en tot € 395.000 in 2022.

Effectief tarief innovatiebox

Op Prinsjesdag 2019 heeft het kabinet aangekondigd het effectieve tarief van de innovatiebox met ingang van 2021 te verhogen van 7 naar 9%. Het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 wordt aangepast aan de verhoging van het effectieve tarief van de innovatiebox voor wat betreft de verrekening van buitenlandse belasting op royalty’s.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 14-09-2020

Belastingplan 2021: Wet beperking liquidatie- en stakingsverliesregeling

Op grond van de deelnemingsvrijstelling is de winst die een Nederlandse moedervennootschap ontvangt van een dochtervennootschap (deelneming) onder voorwaarden vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Niet alleen winsten zijn onbelast, verliezen zijn niet aftrekbaar. De liquidatieverliesregeling vormt een uitzondering op de deelnemingsvrijstelling. Op grond van de liquidatieverliesregeling komen verliezen die ontstaan door de liquidatie van een deelneming in mindering op de winst van de moedermaatschappij. De stakingsverliesregeling vormt een uitzondering op de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten. De stakingsverliesregeling is vergelijkbaar met de liquidatieverliesregeling.

Op Prinsjesdag 2019 heeft het kabinet aangekondigd de liquidatie- en stakingsverliesregeling in de vennootschapsbelasting te beperken. Een daartoe strekkend wetsvoorstel is nu ingediend. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat het niet langer mogelijk is om het tijdstip waarop een liquidatie- of stakingsverlies kan worden genomen naar willekeur te plannen. Dat geldt voor alle belastingplichtigen, ongeacht de omvang van het liquidatie- of stakingsverlies. Dit moet de belastingheffing over winsten van multinationals evenwichtiger maken. De voorgestelde beperkingen van de liquidatie- en stakingsverliesregeling treden per 1 januari 2021 in werking en zijn van toepassing op boekjaren die starten op of na 1 januari 2021.

De liquidatieverliesregeling wordt beperkt door drie nieuwe voorwaarden: een kwantitatieve, een territoriale en een temporele voorwaarde.

De kwantitatieve voorwaarde houdt in dat een liquidatieverlies voor zover dit meer bedraagt dan € 5 miljoen alleen in aanmerking wordt genomen als de belastingplichtige beslissende invloed heeft op de besluitvorming van de deelneming. Aan deze voorwaarde is in beginsel voldaan bij een bezit van meer dan 50% van de statutaire stemrechten in de deelneming. De territoriale voorwaarde heeft tot gevolg dat liquidatieverliezen boven € 5 miljoen enkel in aanmerking worden genomen als deze afkomstig zijn uit de EU, de EER of landen waarmee de EU een specifieke associatieovereenkomst heeft gesloten. Het wetsvoorstel bevat een doorkijkbepaling om te vermijden dat aan de kwantitatieve en territoriale voorwaarde kan worden ontkomen door gebruik te maken van een (tussen)houdstervennootschap.

Een liquidatieverlies wordt in aanmerking genomen op het tijdstip waarop de vereffening is voltooid. Op grond van de huidige regeling geldt er geen termijn waarbinnen de vereffening moet zijn afgerond. Als gevolg hiervan bestaat de mogelijkheid om het verlies te nemen op een gunstig moment voor de belastingplichtige. Voortaan wordt een liquidatieverlies enkel nog in aanmerking genomen als de liquidatie plaatsvindt binnen drie jaar na het kalenderjaar waarin de onderneming is gestaakt of het besluit daartoe is genomen. Deze temporele voorwaarde geldt ongeacht de omvang van de liquidatieverliezen. Anders dan bij de kwantitatieve en territoriale voorwaarde is de franchise bij de temporele voorwaarde dus niet van toepassing. Ook voor de toepassing van de temporele voorwaarde is een doorkijkbepaling opgenomen die voorkomt dat een belastingplichtige zich eenvoudig aan de werking van de voorwaarde kan onttrekken.

Stakingsverliesregeling

Ook voor toepassing van de stakingsverliesregeling gaan een territoriale en een temporele voorwaarde gelden, vergelijkbaar met de voorwaarden van de liquidatieverliesregeling. In de stakingsverliesregeling wordt geen kwantitatieve voorwaarde ingevoerd.

Overgangsrecht

Met betrekking tot de temporele voorwaarde wordt een overgangsregeling opgenomen. Wanneer vóór 1 januari 2021 de onderneming van het ontbonden lichaam of de activiteiten in de andere staat zijn gestaakt of daartoe is besloten, kan een liquidatie- of stakingsverlies in aanmerking worden genomen als uiterlijk op 31 december 2023 de vereffening van de deelneming is voltooid of de belastingplichtige is opgehouden winst te genieten uit die andere staat. Wel moet aan de overige voorwaarden voor het in aanmerking nemen van een liquidatieverlies zijn voldaan. Een liquidatie- of stakingsverlies, dat onder het overgangsrecht valt, mag ook na 31 december 2023 nog in aanmerking worden genomen als het niet tijdig voltooien van de vereffening of de staking niet is gericht op het ontgaan of uitstellen van de heffing van vennootschapsbelasting.

Er geldt een specifieke overgangsbepaling voor de doorkijkbepaling. Dit overgangsrecht ziet op de toepassing van de kwantitatieve en territoriale voorwaarde in de liquidatieverliesregeling. In de situatie waarin het ontbonden lichaam een deelneming of vaste inrichting had die is ontbonden of gestaakt voor 1 januari 2021, is niet beoogd om met behulp van de (tussen)houdstervennootschap aan de toepassing van de kwantitatieve of territoriale voorwaarde te ontkomen, omdat deze nog niet van toepassing waren.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 14-09-2020

Belastingplan 2021: differentiatie tarief overdrachtsbelasting

Om de drempel voor jongeren bij het kopen van een woning te verlagen, wil het kabinet de overdrachtsbelasting voor deze groep afschaffen. Dat krijgt vorm door de invoering van een eenmalige vrijstelling voor de verkrijging van een woning door een meerderjarige die jonger is dan 35 jaar. Het kabinet wil de positie van starters op de woningmarkt verbeteren ten opzichte van beleggers. Daartoe wordt voorgesteld dat de vrijstelling en het verlaagde tarief van 2% voor woningen worden gekoppeld aan een hoofdverblijfcriterium. Het aankopen van een woning die niet bestemd is voor eigen gebruik wordt daardoor minder aantrekkelijk, ook al omdat het tarief voor dergelijke verkrijgingen omhoog gaat naar 8%. Dat tarief geldt ook voor de aankoop van woningen door rechtspersonen en voor de aankoop van niet-woningen, zoals bedrijfspanden.

Bij verkrijging door meerdere verkrijgers wordt de toepasselijkheid van de vrijstelling bepaald voor iedere verkrijger afzonderlijk. Wie voor 1 januari 2021 een woning heeft gekocht, kan de vrijstelling toepassen voor de aankoop van een volgende woning als hij op dat moment aan de overige voorwaarden voldoet.

Voor de toepassing van het 2%-tarief of de startersvrijstelling moet de verkrijger schriftelijk verklaren dat hij de woning als hoofdverblijf gaat gebruiken.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 14-09-2020

Belastingplan 2021: wijzigingen toeslagen

Het bestaande toeslagenstelsel kent een aantal nadelen. Daarom is een hervorming van dat stelsel aangekondigd. Dat traject zal een langere periode beslaan. Daarop vooruitlopend wordt nu een aantal maatregelen voor de korte termijn genomen. De maatregelen moeten de Belastingdienst/Toeslagen in staat stellen meer maatwerk aan toeslaggerechtigden te bieden en de praktische rechtsbescherming vergroten. Daarnaast wil het kabinet de administratieve lasten van kleine terugvorderingen verminderen.

Kinderopvangtoeslag

Ouders krijgen maandelijks een voorschot op de kinderopvangtoeslag. Na afloop van het jaar wordt de kinderopvangtoeslag definitief vastgesteld. Wanneer de definitieve vaststelling afwijkt van het voorschot, wordt het verschil teruggevorderd of nabetaald. In sommige gevallen wordt het volledige bedrag teruggevorderd. Dat doet zich voor als een ouder niet het volledige bedrag aan kinderopvangkosten heeft betaald. Als gevolg van een uitspraak van de afdeling rechtspraak van de Raad van State wordt de kinderopvangtoeslag nu vastgesteld naar rato van de kosten die de ouder wel heeft betaald.

De Belastingdienst/Toeslagen krijgt een discretionaire bevoegdheid om een lager bedrag terug te vorderen. Deze bevoegdheid kan gebruikt worden als door bijzondere omstandigheden terugvordering van het gehele bedrag onevenredig is. Daarnaast kan de Belastingdienst/Toeslagen de berekening van rente over een terugvordering aanpassen.

Ter verhoging van de doelmatigheid worden toeslagen onder een drempelbedrag niet meer teruggevorderd. Het drempelbedrag is gelijk aan het drempelbedrag in de inkomstenbelasting. Voor het jaar 2020 bedraagt het drempelbedrag € 47. Het drempelbedrag wordt jaarlijks aangepast met de inflatiecorrectie.

Op grond van de Awir hebben burgers de verplichting om desgevraagd alle gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen die voor de toekenning van de toeslag van belang kunnen zijn. Deze informatieverplichting wordt verduidelijkt. De informatieverplichting is ook bedoeld voor de bepaling van de hoogte van een voorschot of het herzien van een verstrekt voorschot.

Partners

Gehuwden blijven momenteel, wanneer een van de partners wordt opgenomen in een verzorgings- of verpleeghuis, elkaars toeslagpartner. Niet-gehuwde partners worden in die situatie op verzoek niet langer als toeslagpartner aangemerkt. Deze mogelijkheid gaat ook gelden voor gehuwde partners.

Partnerschap ontstaat voortaan per de eerste van de maand volgend op de gebeurtenis waardoor het partnerschap tot stand komt, zoals een huwelijk of de geboorte van een kind. Met de voorgestelde wijzigingen in het partnerbegrip voor de inkomensafhankelijke regelingen wordt de samenhang met het partnerbegrip voor de inkomstenbelasting doorbroken. Dit heeft tot gevolg dat de complexiteit voor de burger toeneemt.

Er worden niet langer eisen gesteld aan het verzekerd zijn van de partner. De toeslagpartner is daardoor niet meer afhankelijk van de andere toeslagpartner als het gaat om de omvang van het recht op zorgtoeslag.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 14-09-2020