All posts by roos_dick

Koper verplicht tot sloop: geen levering bouwgrond

De verkrijging van een in Nederland gelegen onroerende zaak vormt een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting. Wanneer bij de verkrijging van een onroerende zaak omzetbelasting is geheven, geldt een vrijstelling voor de overdrachtsbelasting. Omzetbelasting wordt geheven bij de levering van nieuwbouw en bij de levering van een bouwterrein. Onder een bouwterrein wordt verstaan onbebouwde grond, die bestemd is om te worden bebouwd met een of meer gebouwen.

Als een oud gebouw wordt geleverd, kan niet zonder meer worden uitgesloten dat sprake is van de levering van onbebouwde grond als de levering gepaard gaat met door of voor rekening van de verkoper verrichte sloopwerkzaamheden. Beoordeeld moet worden wat het voorwerp van de levering is, mede in het licht van hetgeen partijen zijn overeengekomen. Dit volgt uit het arrest Don Bosco. Aan de andere kant sluit bebouwing niet uit dat sprake is van onbebouwde grond als de omvang van de bebouwing in verhouding tot de omvang van de onroerende zaak verwaarloosbaar is. Ongeacht de omvang van de bouwwerken en de verhouding tussen de bebouwde en onbebouwde gedeelten kan het onbebouwde gedeelte als bij de bebouwing behorend terrein kwalificeren. In dat geval is sprake van bebouwde grond.

Alleen als de verkoper van een gebouw in samenhang met de verkoop en levering van het gebouw de sloop ervan verricht, kan sprake zijn van de levering van onbebouwde grond. Een op de koper rustende sloopverplichting is daartoe niet toereikend. In een dergelijk geval is bij de levering overdrachtsbelasting verschuldigd.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20246116, AWB 23/2494 | 30-05-2024

Wetsvoorstel Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek

De staatssecretaris van SZW heeft het wetsvoorstel Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek ingediend. Het wetsvoorstel houdt in een wijziging van de Participatiewet en is bedoeld om alleenverdienershuishoudens met een laag inkomen, die door een ongunstige samenloop van regelingen minder toeslagen ontvangen dan een vergelijkbaar huishouden met alleen een bijstandsuitkering, financieel tegemoet te komen.

Alleenverdieners, die aan de voorwaarden voldoen, ontvangen een vast bedrag per jaar. De hoogte van de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van statistieken met betrekking tot de hoogte van de gemiste toeslagen. Het bedrag aan tegemoetkoming dat over een jaar wordt verstrekt, wordt voorafgaand aan het betreffende jaar vastgesteld. De tegemoetkoming kan ambtshalve worden toegekend. Het college van burgemeesters en wethouders ontvangt van de Belastingdienst een lijst met alleenverdieners, die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. Omdat het niet mogelijk is een volledige actuele lijst samen te stellen van rechthebbende huishoudens, kunnen huishoudens zelf een aanvraag indienen voor de vaste tegemoetkoming.

In aanmerking voor de tegemoetkoming komen mensen, die: 
a) een loongerelateerde uitkering of Wajong-uitkering ontvangen; 
b) samen met hun partner minder toeslagen ontvangen, dan ze zouden kunnen ontvangen als zij geen andere inkomsten zouden hebben dan de bijstandsuitkering; en 
c) in totaal minder netto-inkomen en toeslagen ontvangen dan inwoners die geen andere inkomsten ontvangen dan de bijstandsuitkering en de toeslagen die bij hun situatie passen.

De regeling geldt voor de jaren 2025, 2026 en 2027. Naar verwachting wordt ingaande 2028 een gerichte uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner geherintroduceerd.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 17-09-2024

Ontslag voor werknemer die niet meewerkt aan re-integratie

Een werkgever heeft de kantonrechter verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een zieke werknemer. De werkgever heeft de werknemer sinds zijn ziekmelding niet meer kunnen bereiken. De werknemer is meerdere malen opgeroepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts, maar is daar niet komen opdagen. De werkgever heeft bij het UWV een deskundigenoordeel aangevraagd over de re-integratie-inspanningen van de werknemer. Ook daar is de werknemer niet verschenen. Het UWV heeft daarom geen oordeel kunnen vellen. De werkgever heeft de werknemer er schriftelijk op gewezen dat hij de geldende ziekteverzuimregels niet in acht heeft genomen en een loonstop aangekondigd. De werkgever heeft na 1 februari 2024 geen loon meer betaald aan de werknemer.

De kantonrechter is van oordeel dat het handelen van de werknemer ernstig verwijtbaar is. De arbeidsovereenkomst is op de kortst mogelijke termijn ontbonden zonder toekenning van de transitievergoeding. De werkgever had aangevoerd dat het salaris van de werknemer vanaf de datum van ziekmelding tot 1 februari 2024 onverschuldigd is betaald en vorderde terugbetaling daarvan. De kantonrechter heeft die vordering afgewezen omdat niet is komen vast te staan dat de werknemer in die periode ongeoorloofd afwezig was. De rechtsgrond voor de betaling van loon, de arbeidsovereenkomst tussen partijen, is daardoor niet achteraf komen te vervallen. De werkgever had bij twijfel over het al dan niet ziek zijn van de werknemer eerder actie kunnen ondernemen om vast te stellen of de werknemer arbeidsongeschikt was wegens ziekte of ongeoorloofd werk verzuimde, aldus de kantonrechter.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20246370, 11119664 \ AZ VERZ 24-34 | 08-09-2024

Verplichte aanwezigheid voor aanvang dienst is betaalde werktijd

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van een werkgever tegen een uitspraak van Hof Den Haag zonder nadere motivering ongegrond verklaard.

De procedure betrof de loonvordering van een werknemer van een callcenter. Volgens de planningsregels van de werkgever moet de werknemer tien minuten voor de aanvang van zijn dienst aanwezig zijn, om op tijd met de werkzaamheden te kunnen beginnen. De vraag is of deze tien minuten als betaalde werktijd zijn aan te merken. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend.

Eerder in de procedure heeft de kantonrechter geconstateerd dat de werknemer op grond van zijn arbeidsovereenkomst gebonden is aan de planningsregels. Daarin staat uitdrukkelijk vermeld dat de werknemer zich tien minuten voor zijn dienst dient te melden bij zijn leidinggevende. Dat de werkgever dit niet controleert en dat geen sanctie volgt als de werknemer zich één of enkele minuten te laat meldt, doet niet af aan de verplichting. De leidinggevende ontvangt automatisch een melding wanneer een werknemer later dan het aanvangstijdstip van zijn dienst met zijn werkzaamheden begint. Voor de aanvang van de werkzaamheden dient de werknemer in te loggen op zijn computer en telefoon en verschillende programma’s te starten. Dat kost ook volgens de werkgever zeker enkele minuten. De kantonrechter leidt daaruit af dat de tienminutenregel van de planning niet vrijblijvend is.

De tien minuten zijn door de werkgever te betalen arbeidstijd, omdat de werknemer geacht wordt aanwezig te zijn op de werkplek en beperkt is in de mogelijkheden die tijd aan eigen zaken te besteden. Dat hij in die tijd nog niet productief is voor de werkgever vindt het hof niet van belang.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20241161, 23/03000 | 12-09-2024

Koopprijs of taxatiewaarde: waarover wordt overdrachtsbelasting betaald?

Een jong stel heeft een woning gekocht. Bij de levering is overdrachtsbelasting betaald over de getaxeerde waarde van de woning, die hoger is dan de betaalde koopsom. De vraag is of de koopprijs of de hogere taxatiewaarde als maatstaf moet dienen voor de heffing van overdrachtsbelasting. Afhankelijk van het antwoord op deze vraag is de startersvrijstelling al dan niet van toepassing.

Standpunt kopers

De kopers hebben de woning gekocht voor € 395.000. De woning is door een taxateur echter getaxeerd op € 430.000. De kopers hebben de woning aangekocht om deze als hoofdverblijf te gebruiken en hebben bij de aangifte overdrachtsbelasting een beroep gedaan op de startersvrijstelling. Daarvoor geldt dat de waarde van de woning onder een zekere grens moet liggen. Destijds bedroeg deze grens € 400.000. De kopers menen dat de koopsom bepalend is voor de heffing van overdrachtsbelasting.

Standpunt inspecteur

De inspecteur betoogt dat de maatstaf voor de heffing van overdrachtsbelasting de getaxeerde waarde van € 430.000 moet zijn, aangezien dit bedrag de waarde in het economisch verkeer zou vertegenwoordigen. De inspecteur stelt bovendien dat de koopprijs van € 395.000 afwijkt van de marktwaarde, mede omdat de woning niet openbaar is aangeboden en de verkoper een bekende was van de kopers.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank volgt het standpunt van de inspecteur en oordeelt dat de taxatiewaarde van € 430.000 als uitgangspunt dient voor de heffing van overdrachtsbelasting. Dit betekent dat de startersvrijstelling niet van toepassing is, omdat de waarde hoger is dan de grens van € 400.000.

Oordeel van het hof

In hoger beroep komt Hof Den Haag tot een ander oordeel. Het hof oordeelt dat de transactie tussen onafhankelijke partijen heeft plaatsgevonden en dat de overeengekomen koopprijs van € 395.000 niet afwijkt van de waarde in het economisch verkeer. Het taxatierapport, dat voor financieringsdoeleinden is opgesteld door een vriendin van de kopers, heeft het hof terzijde geschoven. Het hof oordeelt dat de koopprijs van € 395.000 als maatstaf voor de heffing van overdrachtsbelasting moet worden gehanteerd.

Wettelijk kader en gevolgen

Overdrachtsbelasting wordt berekend over de waarde van de onroerende zaak. Volgens de Wet op belastingen van rechtsverkeer is de waarde ten minste gelijk aan de tegenprestatie. De waarde van een woning moest destijds onder de grens van € 400.000 liggen om in aanmerking te komen voor de startersvrijstelling. Het hof oordeelt dat de waarde van de woning in dit geval € 395.000 bedroeg, waardoor de startersvrijstelling van toepassing was. Dit betekent dat de kopers recht hebben op teruggaaf van de betaalde overdrachtsbelasting.

Conclusie 

Het hof heeft duidelijk gemaakt dat de tussen onafhankelijke partijen overeengekomen koopprijs doorgaans de juiste maatstaf is voor de heffing van overdrachtsbelasting, mits er geen sprake is van marktverstorende omstandigheden. Twijfelt u bij de aankoop van een woning over de juiste toepassing van de overdrachtsbelasting of de startersvrijstelling? Neem contact met ons op voor deskundig advies en begeleiding.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20241434, BK-23/1207 | 02-07-2024

Uitstel inwerkingtredingsdatum bedrag ineens

De minister van SZW heeft de Tweede Kamer laten weten dat de mogelijkheid om een deel van het pensioenkapitaal in één keer te laten uitkeren niet eerder dan per 1 juli 2025 kan worden ingevoerd. De vorige minister had de Kamer eerder meegedeeld dat dit keuzerecht bedrag ineens op zijn vroegst op 1 januari 2025 in werking zou kunnen treden. De parlementaire behandeling van het wetsvoorstel herziening bedrag ineens zal in de week van 24 september 2024 plaatsvinden. Pensioenuitvoerders hebben aangegeven dat voor het tijdig informeren van deelnemers ten minste een periode van zes maanden nodig is. Dat betekent dat de voorgenomen inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2025 niet haalbaar is.

De uiteindelijke datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel is uiteraard afhankelijk van de voortgang van de behandeling in de Tweede en de Eerste Kamer.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2024-0000198498 | 09-09-2024

Stand van zaken Wet rechtsherstel box 3 en Overbruggingswet box 3

De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de Wet rechtsherstel box 3 en de Overbruggingswet box 3. Naar aanleiding van rechtspraak van de Hoge Raad moeten belastingplichtigen de kans krijgen om aannemelijk te maken dat zij een lager rendement dan het forfaitaire rendement hebben behaald op hun vermogen in box 3. Daarmee wordt in feite een tegenbewijsregeling geïntroduceerd in box 3.

De Hoge Raad heeft uitgangspunten gegeven voor het bepalen van het werkelijke rendement. Het werkelijke rendement omvat het directe rendement, zoals rente, dividend en huur, maar ook de positieve en negatieve waardeveranderingen van de vermogensbestanddelen. Ook ongerealiseerde waardeveranderingen behoren tot het werkelijke rendement. Volgens de Hoge Raad moet geen rekening gehouden worden met kosten. Dit is opmerkelijk, aangezien kosten het rendement verlagen.

De staatssecretaris geeft aan dat wetgeving in voorbereiding is om de heffing in box 3 in overeenstemming te brengen met de jurisprudentie van de Hoge Raad. Hij vindt het wenselijk dat het rendementsbegrip voor iedereen en voor de Belastingdienst duidelijk is en uniform wordt toegepast. Daarom zullen in de wetgeving de regels voor het bepalen van het werkelijk behaalde rendement worden opgenomen. Onderwerpen, waar de Hoge Raad zich niet expliciet over heeft uitgesproken, zullen worden uitgewerkt. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het rendementsbegrip dat de wetgever bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel in box 3 voor ogen had. De planning is om in het eerste kwartaal van 2025 het wetsvoorstel in te dienen bij de Tweede Kamer, met het oog op inwerkingtreding per 1 juni 2025. 

De tegenbewijsregeling staat open voor de volgende belastingplichtigen: 

  • voor 2021 en later staat de regeling open voor alle belastingplichtigen; 
  • voor 2019 en 2020 gaat het om belastingplichtigen van wie de definitieve aanslag op 21 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond en die tijdig een verzoek om ambtshalve vermindering hebben gedaan of nog doen; 
  • voor 2017 en 2018 betreft het belastingplichtigen van wie het bezwaarschrift meeliep in de massaal bezwaarprocedure of die de definitieve aanslag na 21 december 2021 hebben ontvangen en tijdig een verzoek tot ambtshalve vermindering hebben ingediend.

Bepaling werkelijk behaald rendement

Eigen gebruik van onroerende zaken

Het eigen gebruik van een onroerende zaak is onderdeel van het werkelijke rendement. Dit rendement is gelijk aan de economische huurwaarde van de onroerende zaak. Naar verwachting zal de Hoge Raad dit najaar uitspraak doen over het werkelijke rendement van een woning in eigen gebruik.

Aan- en verkoop van woningen gedurende het jaar

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor de waardering van woningen in box 3 moet worden aangesloten bij de WOZ-waarde. Bij de aan- en verkoop van een woning wordt de waardeontwikkeling in het kalenderjaar op basis van de WOZ-waarde tijdsevenredig verdeeld tussen de verkoper en koper.

Voorkoming dubbele belasting

Een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting wordt berekend naar de verhouding van het werkelijke buitenlandse rendement in box 3 deel en het totale werkelijke rendement in box 3. 

Toepassing schuldendrempel

De in de wet opgenomen schuldendrempel in box 3 van € 3.700 (bedrag 2024) wordt bij het bepalen van het werkelijke rendement buiten toepassing gelaten. 

Toepassing vrijstelling groene beleggingen

De grens voor groene beleggingen is gekoppeld aan de peildatum 1 januari. Voor het berekenen van het werkelijke rendement van groene beleggingen wordt de daarvoor geldende vrijstelling toegepast naar rato van de situatie op de peildatum. Bij een vrijstelling van € 30.000 wordt bij een belastingplichtige met op 1 januari € 60.000 aan groene beleggingen 50% van het werkelijke rendement vrijgesteld.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2024-0000443291 | 16-09-2024

Geen vrijval van herinvesteringsreserve door weigering van vergunning

Een tuinbouwer heeft een gedeelte van zijn grond verkocht en een herinvesteringsreserve (hierna: HIR) gevormd om belastingheffing over de verkoopwinst uit te stellen. De herinvesteringsreserve moest uiterlijk in 2014 worden afgeboekt op vervangende investeringen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die uitstel rechtvaardigen. De kern van de zaak betreft de vraag in hoeverre een belastingplichtige aannemelijk moet maken dat een investering is vertraagd door bijzondere omstandigheden en dat een begin van uitvoering is gegeven.

Wettelijk kader: afboeken binnen drie jaar

Volgens de wettelijke regels moet een HIR in principe binnen drie jaar na afloop van het jaar, waarin deze is gevormd, worden afgeboekt op een nieuwe investering. Als binnen deze periode geen nieuwe investering plaatsvindt, valt de HIR vrij en wordt deze als winst in de belastingheffing betrokken. Verlenging van de driejaarstermijn is mogelijk wanneer de aanschaf of voortbrenging van het nieuwe bedrijfsmiddel door bijzondere omstandigheden is vertraagd en er al een begin van uitvoering is gegeven.

Standpunt van de tuinbouwer

De ondernemer, vennoot in een tuinbouw-VOF, stelde dat de HIR ten onrechte per 31 december 2014 is vrijgevallen. Hij voerde aan dat de geplande investering in een vervangend bedrijfsmiddel is vertraagd door de weigering van de gemeente om een bouwvergunning af te geven. De gemeente beriep zich op een bouwverbod voor de locatie waar de schuur zou moeten worden gebouwd. Volgens de ondernemer was al een begin van uitvoering gegeven door het ondertekenen van een aannemingsovereenkomst. Uiteindelijk is de bouw van de schuur pas in 2022 gerealiseerd.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur betoogde dat de HIR terecht is vrijgevallen. Volgens hem heeft de ondernemer niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor verlenging van de driejaarstermijn, omdat geen daadwerkelijk begin van uitvoering is gegeven aan de bouw van de schuren. De inspecteur wees erop dat in 2014 geen fysieke werkzaamheden waren gestart en dat de ondernemer slechts de intentie had om te investeren.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelde dat de ondernemer niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van bijzondere omstandigheden die de vertraging van de investering rechtvaardigden. Het enkel overleggen van een aannemingsovereenkomst volstond volgens de rechtbank niet om aan te tonen dat een begin van uitvoering was gegeven aan de investering.

Oordeel van het hof

In hoger beroep kwam het hof echter tot een ander oordeel. Het hof is van oordeel dat het standpunt van de gemeente, dat sprake is van een bouwverbod, een bijzondere omstandigheid vormt. Het hof twijfelde niet aan de verklaring van de tuinbouwer, dat op basis van het bestemmingsplan geen bouwverbod gold. De weigering van de gemeente om een bouwvergunning te verlenen vanwege het vermeende bouwverbod is een buiten de invloedsfeer van de tuinbouwer liggende omstandigheid. Daarnaast oordeelde het hof dat met het ondertekenen van de aannemingsovereenkomst voldoende aannemelijk is gemaakt dat er een begin van uitvoering was gegeven aan de investering. Volgens het hof is aan de wettelijke voorwaarden voldaan, ondanks dat de bouw van de schuren uiteindelijk pas in 2022 werd gerealiseerd. De ondernemer hoefde de herinvesteringsreserve van € 91.500 niet in zijn winst van 2014 op te nemen.

Conclusie

Dit arrest benadrukt het cruciale belang van een nauwkeurige onderbouwing en documentatie bij het toepassen van een herinvesteringsreserve. Als u zich in een vergelijkbare situatie bevindt of vragen heeft over het gebruik van de HIR in uw specifieke geval, is het essentieel om tijdig deskundig advies in te winnen.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20241381, BK-23/662 | 24-06-2024

Voorgestelde wijzigingen vennootschapsbelasting

Earningstrippingmaatregel

De earningstrippingmaatregel beperkt de aftrekbaarheid van het verschil tussen de rentelasten en de rentebaten van geldleningen (saldo aan renten). Het saldo komt niet in aftrek voor zover dat meer bedraagt dan het hoogste van 20% van de gecorrigeerde winst of € 1 miljoen. Het kabinet stelt voor de drempel van 20% van de winst te verhogen naar 25%. Bij de invoering van de maatregel is onderkend dat een belastingplichtige zich kan ‘opknippen’ in verschillende vennootschappen om aftrekbeperking te voorkomen. In de praktijk blijkt dat met name bij verhuurd vastgoed van die mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. Het kabinet stelt voor om met ingang van 1 januari 2025 de aftrekruimte van de earningstrippingmaatregel voor vastgoedlichamen met aan derden verhuurd vastgoed buiten toepassing te laten.

Aanpassing liquidatieverliesregeling

Het kabinet stelt voor om de liquidatieverliesregeling op twee onderdelen te wijzigen. De liquidatieverliesregeling is een uitzondering op de deelnemingsvrijstelling. Een liquidatieverlies op een deelneming is het negatieve verschil tussen het voor de deelneming opgeofferde bedrag en de ontvangen liquidatie-uitkering. Dat verlies is aftrekbaar. De eerste wijziging betreft de berekening van het voor de deelneming opgeofferde bedrag. Bij de berekening van het opgeofferde bedrag wordt tevens rekening gehouden met een door die belastingplichtige ten gunste van de belastbare winst teruggenomen afwaardering van een vordering op de deelneming, zonder dat een bedrag gelijk aan de afwaardering aan de opwaarderingsreserve wordt toegevoegd. De tweede voorgestelde wijziging heeft betrekking op de tussenhoudsterbepaling in de liquidatieverliesregeling. Deze bepaling strekt er mede toe te voorkomen dat een niet-aftrekbaar negatief deelnemingsresultaat van een tussenhoudster wordt omgezet in een aftrekbaar liquidatieverlies van de houdstermaatschappij. Met de voorgestelde wijziging in de tussenhoudsterbepaling sluit de wettelijke regeling voortaan beter aan bij doel en strekking daarvan.

Aanpassing kwijtscheldingswinstvrijstelling

Per 1 januari 2022 is een beperking van de verliesverrekening in de Vpb ingevoerd. Verliezen tot een bedrag van € 1 miljoen zijn volledig verrekenbaar met de belastbare winst. Voor het meerdere is een verlies slechts verrekenbaar met 50% van de resterende belastbare winst. Een belastingplichtige mag de kwijtscheldingswinstvrijstelling toepassen op winsten, die ontstaan als een schuldeiser afziet van het innen van een niet voor verwezenlijking vatbaar recht. De vrijstelling is slechts van toepassing voor het deel van de kwijtscheldingswinst dat hoger is dan de som van het geleden verlies en de te verrekenen verliezen uit het verleden. Bij de aanwezigheid van te verrekenen verliezen van meer dan € 1 miljoen en een belastbare winst inclusief kwijtscheldingswinst van meer dan € 1 miljoen is altijd Vpb verschuldigd. Deze uitwerking lijkt strijdig met de doelstelling van de op 1 januari 2021 in werking getreden Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA), omdat er na het bereiken van een akkoord alsnog een belastingschuld kan ontstaan. Daarom wordt voorgesteld de kwijtscheldingswinstvrijstelling aan te passen. In situaties met te verrekenen verliezen van meer dan € 1 miljoen wordt de kwijtscheldingswinst volledig vrijgesteld voor zover deze de overigens in het jaar geleden verliezen overtreft. Voor situaties met te verrekenen verliezen tot een maximum van € 1 miljoen blijft het huidige systeem gelden.

Beperking giftenregelingen

Voorgesteld wordt met ingang van 1 januari 2025 de regeling geven uit de vennootschap af te schaffen en voor giften gedaan op of na 1 januari 2025 de giftenaftrek af te schaffen. De regeling geven uit de vennootschap ziet op uitgaven, die niet-zakelijk zijn en voor de Vpb behoren te worden gezien als uitdelingen aan de aandeelhouder. De giftenaftrek in de IB blijft ongewijzigd.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 17-09-2024

Aftrekposten inkomstenbelasting

Kosten werkruimte

De regeling inzake de aftrek van kosten en lasten die verband houden met een niet-zelfstandige werkruimte in een tot het ondernemingsvermogen behorende woning wordt verduidelijkt. In lijn met jurisprudentie en parlementaire geschiedenis komen dergelijke kosten en lasten, die in een verhuursituatie door de huurder plegen te worden gedragen, niet voor aftrek in aanmerking. Het gaat dan om uitgaven voor de inrichting en kosten voor gas, water en licht.

Aanpassing vervoerskosten aftrek specifieke zorgkosten

Voorstel voor de kosten van vervoer voor het verkrijgen van medische hulp en hulpmiddelen is om uit te gaan van € 0,23 per kilometer indien gereisd wordt per auto, niet zijnde een taxi. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag van reiskosten voor de weekenduitgaven voor gehandicapten en aan de maximale onbelaste reiskostenvergoeding die werkgevers aan werknemers mogen verstrekken. Hierdoor is het niet langer nodig de werkelijke autokosten op jaarbasis te berekenen.

Voorstel voor leefkilometers

Voor iedereen, die recht op de aftrek voor extra vervoerskosten heeft, geldt een forfaitair bedrag van € 925, ongeacht de werkelijke totale kosten. Een eventuele vergoeding die belastingplichtige ontvangt of had kunnen ontvangen moet hierop in mindering worden gebracht.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 17-09-2024