Opdrachtgevers en zelfstandigen zonder personeel (ZZP’ers) worden binnenkort beiden verantwoordelijk voor de beoordeling of hun arbeidsrelatie moet leiden tot afdracht van loonbelasting en premies. Dat staat in het wetsvoorstel “Wet invoering beschikking geen loonheffingen”, dat op Prinsjesdag al werd aangekondigd en onlangs bij de Tweede Kamer is ingediend. De beschikking geen loonheffingen (BGL) vervangt de Verklaring arbeidsrelatie (VAR).
Op dit moment kunnen opdrachtnemers op grond van de artikelen 3.156 en 3.157 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vier soorten VAR’s aanvragen: de VAR-winst uit onderneming (VAR-WUO), de VAR-directeur-grootaandeelhouder (VAR-DGA), de VAR-Loon en de VAR-resultaat uit overige werkzaamheden (VAR-ROW). Bij de eerste twee bestaat een vrijwaring van de opdrachtgever, zodat de Belastingdienst bij een onjuiste VAR niet kan handhaven bij de opdrachtgever, maar alleen bij de opdrachtnemer. De VAR creëert een schijnzekerheid voor de opdrachtnemer, omdat de fiscale kwalificatie van het inkomen voor de inkomstenbelasting pas plaatsvindt bij de aangifte inkomstenbelasting op basis van de VAR en de gegevens over de feitelijke arbeidsrelatie die dan pas bekend zijn. De maatregelen van het wetsvoorstel zijn:
1. Beschikking geen loonheffingen (BGL) vervangt VAR’s
De BGL wordt geregeld in het nieuwe artikel 8b van de Wet loonbelasting en beperkt zich tot een oordeel of voor de arbeidsverhouding onder die wet geen inhoudingsplicht bestaat, wat ook doorwerkt in de inhoudingsplicht voor de premie volksverzekeringen en de verschuldigdheid van premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, als wordt voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden. De Belastingdienst kent een verzoek om een BGL toe of wijst deze af. Tegen een afwijzing is bezwaar mogelijk. Een BGL wordt afgegeven voorafgaand aan (het deel van) het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft en is voor dat kalenderjaar geldig, maar voor in het kalenderjaar aangevangen werkzaamheden kan deze geldigheid onder omstandigheden worden verlengd. Een BGL geeft niet langer een voorlopig oordeel over de wijze waarop de werkzaamheden voor de inkomstenbelasting moeten worden gekwalificeerd en zegt dus bijvoorbeeld niets over de vraag of iemand in aanmerking komt voor de ondernemersfaciliteiten. Als een BGL-houder bij het UWV een uitkering op grond van de werknemersverzekeringen aanvraagt, en daarmee een vraag voorlegt met betrekking tot de verzekeringsplicht, zal het UWV zelfstandig een beslissing hierover nemen. Het UWV en de Belastingdienst beoordelen op dezelfde wijze op basis van de wet en de gezamenlijke beleidsregels of sprake is van een dienstbetrekking. Als blijkt dat sprake is geweest van een verzekerde arbeidsverhouding, bestaat recht op een uitkering als aan de overige voorwaarden daarvoor wordt voldaan.
2. Introductie medeverantwoordelijkheid van opdrachtgevers
De opdrachtgever wordt medeverantwoordelijk voor de controle op de juistheid van de BGL om het evenwicht in de verantwoordelijkheden tussen opdrachtgever en opdrachtnemer te herstellen. Er wordt alleen zekerheid voor de loonheffingen verkregen, als naast het soort werkzaamheden dat wordt verricht, ook de wijze waarop en de condities waaronder in de praktijk wordt gewerkt, volledig overeenkomen met de wijze en condities die op de BGL staan vermeld. Deze wijze en condities hebben betrekking op wat de opdrachtnemer aan de Belastingdienst heeft gemeld bij de aanvraag van de BGL. Het betreft alleen de wijze en condities waarop opdrachtgevers zelf beslissende invloed kunnen uitoefenen, zoals of de opdrachtnemer zich mag laten vervangen voor de uitvoering van de werkzaamheden, wie het risico draagt voor schade en of de opdrachtnemer zelf zijn werktijden mag bepalen. Punten waarop de opdrachtgever geen beslissende invloed heeft, hoeft de opdrachtgever niet te controleren en worden daarom ook niet op de BGL vermeld. De opdrachtnemer is hiervoor verantwoordelijk. Het gaat dan bijvoorbeeld om de vraag voor hoeveel opdrachtgevers een opdrachtnemer werkt of hoeveel hij investeert. Als de Belastingdienst naar aanleiding van feiten en omstandigheden waarop de opdrachtgever geen beslissende invloed heeft, achteraf constateert dat toch sprake was van een dienstbetrekking, heeft dit uitsluitend gevolgen voor de opdrachtnemer en niet voor de opdrachtgever. In zo’n geval wordt bij de aanslag inkomstenbelasting van de opdrachtnemer diens inkomen als loon gekwalificeerd, maar is zijn opdrachtgever geen loonheffingen verschuldigd. De opdrachtgever moet een kopie van de BGL en een kopie van het identiteitsbewijs van de opdrachtnemer in zijn administratie bewaren.
3. Aanvraag BGL via webmodule
Om het aanvraagproces van de BGL transparanter te laten verlopen, wordt een webmodule geïntroduceerd. De webmodule geeft een beslissing over de inhoudingsplicht aan de hand van een serie vragen die zijn gebaseerd op de jurisprudentie. Direct na het invullen van de vragenlijst wordt zichtbaar of de aanvraag wordt toegekend. Het is daarna aan de opdrachtnemer om te beslissen of de BGL daadwerkelijk wordt aangevraagd. Aanvragen voor een BGL worden bewaard, zodat nieuwe aanvragen sneller kunnen worden gedaan. Het is de bedoeling om met de webmodule zowel het verzoek tot de BGL als de afgifte van de beschikking (de beslissing op dat verzoek) volledig te digitaliseren. Om dit vast te leggen, wordt in de wet een delegatiebepaling opgenomen die een volledig digitaal proces mogelijk maakt.
Om opdrachtgevers de tijd te geven om hun processen voor het inhuren van ZZP’ers aan te passen aan de nieuwe systematiek en opdrachtnemers de tijd te geven om een BGL aan te vragen, treedt de Wet invoering BGL niet meteen in werking na plaatsing in het Staatsblad, met uitzondering van twee overgangsmaatregelen. Ten eerste wordt het mogelijk gemaakt om de BGL alvast af te geven als de wet in het Staatsblad is geplaatst, maar nog niet in werking is getreden. In de tweede plaats wordt de geldigheidsduur van de VAR die betrekking heeft op het kalenderjaar 2014, verlengd tot de datum van inwerkingtreding van de wet. Belastingplichtigen die nog geen VAR 2014 hebben of andere werkzaamheden gaan uitvoeren dan waarop de VAR 2014 betrekking heeft, kunnen voor 2015 een VAR aanvragen. Deze blijft ook geldig tot de inwerkingtreding van de nieuwe wet.
Een verschil tussen de beslissing op het verzoek om een BGL en het verzoek om een VAR is dat de inspecteur in zijn beslissing geen enkele uitspraak meer doet over de fiscale kwalificatie van de werkzaamheden. Daardoor is de inspecteur bij de aanslagregeling van de opdrachtnemer onder het nieuwe regime niet gebonden en dat is nu precies een van de twee doelstellingen van het nieuwe regime. De tweede doelstelling is dat de opdrachtgever medeverantwoordelijk wordt voor de gegevens die de opdrachtnemer in zijn verzoek opneemt. Op dit moment is de opdrachtgever nog gevrijwaard van naheffing, ook als sprake zou zijn van een dienstbetrekking. Daarvoor moet de opdrachtgever wel aan een aantal voorwaarden voldoen, namelijk: (1) de opdrachtnemer heeft aan de opdrachtgever een kopie van een VAR-WUO of VAR-DGA gegeven, (2) de in de VAR genoemde werkzaamheden komen overeen met de werkzaamheden die feitelijk voor de opdrachtgever worden verricht, (3) de werkzaamheden worden verricht gedurende de geldigheidsduur van de VAR, en (4) de opdrachtgever heeft de identiteit van de opdrachtnemer vastgesteld en in de administratie vastgelegd alsof de opdrachtnemer een werknemer is. Om onder de nieuwe regeling in aanmerking te komen voor vrijwaring gelden bijna dezelfde voorwaarden. Er is echter wel een verschil. In de VAR moeten de in de aanvraag vermelde werkzaamheden overeenkomen met de werkzaamheden die de opdrachtnemer verricht. Onder de nieuwe regeling moeten niet alleen de werkzaamheden overeenkomen, maar ook de wijze waarop en de condities waaronder die werkzaamheden worden verricht. Datgene wat de opdrachtnemer over de wijze en condities daarover in zijn aanvraag voor de beschikking heeft vermeld, is in de tekst van de BGL overgenomen en het is aan de opdrachtgever om te checken of die wijze en condities overeenkomen met de feitelijke situatie. Als er verschillen zijn en de opdrachtgever gaat toch met de opdrachtnemer in zee zonder inhoudingen te doen op de beloningen, loopt de opdrachtgever een risico op naheffing. Door deze vorm van medeverantwoordelijkheid van de opdrachtgever zal een opdrachtgever onder het BGL-regime minder snel met een opdrachtnemer een contract aangaan dan onder het VAR-regime.
Ministerie van Financiën 22 september 2014, nr. DB/2014/376U, nr. DB/2014/U309; nr. DB2014/375